Christenen voor de leeuwen
Dr. J. P. Zwemer | 2 reacties | 24-07-2012| 14:27
Vraag
Recent las ik een boek waarin werd gesteld dat christenen niet voor de leeuwen zijn gegooid ten tijde van de christenvervolgingen onder de Romeinen. Als reden werd aangegeven dat door historici nooit skeletten van leeuwen of andere verwijzingen in Europa zijn gevonden. Daarnaast wordt in twijfel getrokken of het überhaupt mogelijk was om een leeuw naar Europa te vervoeren. Wat voor aanwijzingen zijn er dat er wel degelijk christenen voor de leeuwen/wilde dieren zijn gegooid?
Antwoord
Eigenlijk stelt u de vraag naar de historische werkelijkheid van de christenvervolgingen met de dood tot gevolg en dan specifiek het "voor de leeuwen gooien." Over dat laatste heb ik geen specifieke informatie en ook niet over de (on)mogelijkheid om leeuwen naar de Romeinse amfitheaters te vervoeren.
Over de historische werkelijkheid van de christenvervolgingen en het martelaarschap kan ik wel wat zinnigs meedelen, en wel voornamelijk aan de hand van het in 1995 uitgekomen boek "De God der goden. De christianisering van het Romeinse Rijk" (uitg. Kapellen/Kampen) van de Belgische historicus Danny Praet. Hij is een uitstekend wetenschapper die zich baseerde op de laatste stand van zaken in de geschiedschrijving over de Oudheid.
Het boek van Praet maakt in elk geval géén melding van het "voor de leeuwen gooien" van christenen door de Romeinse heersers. Wel vermeldt hij, voor de vervolgingen onder keizer Nero, naast de bekende verbrandingen van aan een paal vastgebonden christenen in de keizerlijke tuinen, dat christenen in huiden van wilde dieren genaaid werden om vervolgens overgeleverd te worden aan honden die hen verscheurden. Deze vervolging bleef beperkt tot Rome zelf, maar kostte, samen met het verbranden, een "aanzienlijk aantal" christenen het leven (blz. 77).
Praet corrigeert het gangbare beeld van de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk ook in zoverre dat hij benadrukt dat het vooral lokale gezagsdragers, met name provinciale gouverneurs, waren die de meeste christenvervolgingen in gang zetten. Deze werden vaak ingegeven door beschuldigingen aan het adres van de christenen door de bevolking ter plaatse. De bevolking tolereerde het christendom als cultus op zich wel, maar niet de pertinente weigering van de christenen om deel te nemen aan andere culten. Men meende dat die weigering de toorn van de goden opriep en dat dat de oorzaak was van misoogsten, natuurrampen enzovoort. Er was dus zeker geen sprake van systematische vervolgingen en in 248 schreef Origenes dat het aantal martelaren "gemakkelijk te tellen" zou zijn.
Nu begon in het jaar dat daarop volgde, 249, wel een periode met enigszins systematische christenvervolgingen, maar deze vervolgingen duurden niet erg lang en het aantal dodelijke slachtoffers ervan was niet heel groot. De vervolging onder keizer Decius, in 249 en 250, heeft hooguit één jaar geduurd (blz. 79). Verder was er ca. 257 een vervolgingsbevel onder keizer Valerianus, maar dat schijnt enkel in Egypte "enigszins systematisch uitgevoerd" te zijn. Verder zijn er nog vervolgingen afgekondigd onder Diocletianus: van 303 tot 305 in het westen van het Romeinse Rijk –enkel discriminerende maatregelen en boetes– en van 305 tot ca. 311 in het oostelijk deel. De intensiteit van deze vervolgingen wordt, aldus Praet, in christelijke bronnen over het algemeen overdreven.
Aan de andere kant zijn er de toch betrouwbaar lijkende gegevens van Eusebius van Caesarea, die komt tot een totaal van 91 martelaars in deze periode. Van deze 91 vonden er 44 de dood als slaaf in de kopermijnen, dus als indirect gevolg van de maatregel. Daar deze slachtoffers dus vielen in het oosten van het Rijk, zal ook nu géén sprake zijn geweest van christenen die in de arena’s of amfitheaters te Rome voor de leeuwen werden geworpen.
"We beschikken", aldus Praet op blz. 82, "over aanzienlijk bewijsmateriaal dat de autoriteiten niet altijd happig waren op terechtstellingen en vaak hun uiterste best deden om tot een of ander compromis te komen teneinde de twee partijen tevreden te stellen. Verder bleven de autoriteiten natuurlijk om te kopen... en niet zelden werden de christenen weer in vrijheid gesteld, zonder compromis en zonder smeergeld."
Van het martelaarschap van christenen in de Oudheid mogen we ons volgens Praet dus geen al te grote voorstelling maken. De vervolgingen waren kortdurend en werden "slechts gedeeltelijk en veeleer laks uitgevoerd. Het is moeilijk een schatting van het aantal dodelijke slachtoffers te geven. Frend heeft ongeveer drieduizend voorgesteld, maar anderen vinden zelfs dit nog duidelijk te veel" (blz. 85). De vervolgingen hadden ook nooit als doel het christendom als religie te vernietigen.
Praet maakt duidelijk dat na enkele honderden jaren de christelijke gemeenschappen bij de hen omringende heidense bevolkingen een goede naam hadden opgebouwd, onder meer door de liefdadigheid die ze betoonden in geval van rampen en epidemieën. Die goede naam maakte dat de heidense bevolking in tijden van vervolgingen sympathie hadden voor de christenen en hen ook hielpen. Daarvan zijn diverse getuigenissen bewaard gebleven (blz. 86).
Dr. J. P. Zwemer
Dit artikel is beantwoord door
Dr. J. P. Zwemer
- Geboortedatum:09-07-1960
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Serooskerke
- Status:Actief