Geloof versus ongeloof
Ds. A. van der Zwan | Geen reacties | 03-02-2023| 14:06
Vraag
Doordat mijn opa pas is overleden ben ik heel erg stil gaan staan bij het feit dat het leven voor ons allemaal een keer ophoudt. Van die gedachten heb ik heel veel angst gekregen, maar tijdens de oudejaarspredikatie ervaarde ik op een gegeven moment een rust daarin. Door dat moment ben ik weer gaan bidden tot God en gaan lezen in de Bijbel. Sindsdien ben ik me er iedere dag meer en meer van bewust dat ik God zo ontzettend veel verdriet doe met al mijn zonden en dat ik ook niet kan stoppen met die zonden te doen. En dat levert zo een enorme strijd in mij op die mij twee kanten op duwt.
Aan de ene kant word ik sterker in mijn geloof en mag ik geloven dat Christus ook voor mijn zonden heeft geleden en is gestorven. Maar des te meer ik dat geloof, des te meer ongeloof ik ook krijg en vraag ik me steeds vaker af: is het allemaal wel waar? En wat nu als geloof en bekering er niet is voor mij? En het ongeloof trekt zo veel zwaarder aan mij dan het geloven in God.
Ik lees vaak dat dit nu inhoudt wat bekering is, maar ik vind het zo lastig om te geloven dat God iemand als mij wil bekeren die Hem elke dag opnieuw en opnieuw verdriet doet met mijn zonden. Hoe kan ik ooit met die strijd en het verdriet wat het mij doet omgaan?
Antwoord
Allereerst nog van harte gecondoleerd met het verlies van je opa. Verdrietig om een geliefde te moeten missen, al geef je zelf aan dat de Heere het heeft willen gebruiken om je te bepalen bij de kortstondigheid van ons leven. Een oude wens die bij een overlijden wel eens werd uitgesproken, luidt: “Moge uit dit sterven nieuw leven geboren worden!” Je vraagt je af of dit ook voor jou geldt, nu je bewuster bezig bent gegaan met het zoeken van God en het lezen van Zijn Woord. Laat ik om te beginnen zeggen dat dit de middelen zijn waardoor Hij Zich wil laten vinden. Daarbij is het werk van de Heilige Geest onmisbaar. Vandaar dat we met Psalm 25 zingen: “HEERE, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend.”
Ik begrijp uit je vraag dat het lezen en bidden je bij de Heere Jezus heeft gebracht en dat je je in geloof aan Hem hebt mogen overgeven. De Bijbel zegt dat als ons geloof een waar geloof is, dat dat dan onvermijdelijk gepaard gaat met bekering, en dat belijd je zelf ook. Ik begrijp intussen uit wat je schrijft dat het twijfelen aan de echtheid van je geloof te maken heeft met de mate waarin het je ‘lukt’ om dagelijks tegen de zonde te strijden. Ik geloof dat dat iets is waar ieder mee te maken krijgt die zich aan Christus leerde toevertrouwen. Het bekendste Bijbelse voorbeeld is misschien wel de apostel Paulus. Als hij ons in Romeinen 7 een blik gunt in zijn ‘dagboek’, hoor ik hem enerzijds roemen in de genade van God in Christus, maar anderzijds klagen over zijn gebrekkige bekering. “Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik” (vers 19). Het brengt hem tot de verzuchting: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (vers 24). Toch, en dat schreef ik al, weet hij ook te roemen in de genade, waarvan hij toch zeker weet dat hij erin mag delen: “Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere” (vers 25).
Twee dingen zijn hierbij van belang. Om te beginnen dat zinnetje “door Jezus Christus, onze Heere.” Wanneer grijpt een zondaar moed en mag hij zekerheid van het geloof ervaren? Voor zover en zolang hij het oog gericht houdt op de Heere Jezus en Zijn volbrachte werk. Op het moment dat je je blik van Hem afwendt en naar jezelf, je valpartijen, je verleden of je huidige omstandigheden kijkt, zakt de moed je in de schoenen. Denk daarbij ook maar aan de geschiedenis van Petrus die door Zijn kracht op het water loopt, maar erdoorheen zakt op het moment dat hij het oogcontact met Jezus verliest (Mattheüs 14:30).
Daarom is het steeds weer nodig om te doen wat je na het overlijden van je opa bent gaan doen: via de Bijbel op Jezus zien en door middel van het gebed contact met Hem zoeken. Daardoor word je aandacht bepaald bij Zijn volkomen verdienste en overvloedige genade. Bovendien is het een extra troost als je mag bedenken dat er geen verzoeking of verleiding is geweest, die Hij ook niet heeft meegemaakt. “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd” (Hebr. 4:15-16).
Het tweede waarop ik wil wijzen, is wat Paulus aan het eind van dat ‘dagboekfragment’ in Romeinen 7 schrijft. Zijn eindconclusie luidt in vers 26: “Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.” De apostel heeft weliswaar twee tegengestelde krachten in zijn leven waargenomen, waardoor hij soms behoorlijk in de put kan zitten. Het lijkt wel of hij in zijn leven twee ‘ikken’ naar voren ziet komen die elkaar voortdurend tegenwerken. Toch ziet hij een verschil tussen die twee wetmatigheden in zijn leven. De wet der zonde dient hij weliswaar met zijn vlees, maar de wet van God met zijn gemoed. Dat wil zeggen: op de bodem van zijn hart ligt ondanks alles het diepe verlangen om God te gehoorzamen. De zonde komt daar wel als een stoorzender dwars doorheen, maar ten diepste is hij voor het dienen en liefhebben van de Heere ingewonnen.
Met die gedachte sluit ik dit antwoord af. Onderzoek jezelf ermee voor Gods aangezicht. En ik hoop dat je jezelf dan niet alleen in Paulus’ klacht zult herkennen, maar ook in zijn diepste wens. Dat kan niet anders dan vrucht zijn van de Geest, Die ons inwint voor een leven met de Heere.
Ds. A. van der Zwan
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A. van der Zwan
- Geboortedatum:27-02-1972
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Dordrecht-Centrum
- Status:Actief