Als kind al gedoopt
Ds. C. den Boer | Geen reacties | 20-06-2005| 00:00
Vraag
Ik ben opgegroeid in een gelovig gezin. Mijn ouders gingen naar de kerk, nu niet meer. Mijn vader heeft geloof gedag gezegd en m’n moeder heeft het erg moeilijk met het geloof. Ik vond geloof altijd maar onzin. Ik ben tot geloof gekomen doordat ik een christelijke klasgenoot heb. Hij probeerde me altijd wel te vertellen over het geloof. Eerst ging ik er recht tegenin, maar later begon ik het te begrijpen en kregen we de mooiste discussies. Later ben ik echt tot geloof gekomen, wat m’n hele leven heeft omgekeerd. Dit mede door hulp van een goede vriendin waar ik dan ook wel mee naar de kerk ging: een evangelische gemeente. Ik werd er eigenlijk op aangedrongen om me te laten dopen (volwassendoop). Ik ben er nu achter gekomen, na veel onderzoek, dat dat helemaal niet hoeft omdat ik als kind gedoopt ben en ik erken dat als mijn doop. Maar hier kan ik amper over praten met mensen uit de evangelische kringen, terwijl ik toch mede door hun hulp tot geloof gekomen ben. Met mijn klasgenoot kan ik er wel goed mee over spreken omdat hij ook zijn kinderdoop als doop erkent. Maar hoe kan ik hier nou over praten met een baptist o.i.d.? Het zijn weliswaar mijn vrienden/vriendinnen, maar die hebben hun conclusie over dit onderwerp al getrokken. Ik vind dit erg moeilijk. Hoe zou u dit aanpakken in mijn geval en hoe moet ik met hun reacties omgaan?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Wat een zegen, mijn beste vraagsteller, dat je mag zeggen oprecht en hartelijk te geloven in de Heere Jezus en in de reinigende kracht van Zijn bloed waardoor al onze zonden vergeven zijn. Dat is de grootste schat die er in het leven te vinden is. En wat een zegen -ja dat toch ook- dat een klasgenoot en een vriendin van jou daarvoor mede door God zijn gebruikt.
Wat de waterdoop betreft: het is heel erg jammer dat je je hebt laten overdopen. Inderdaad betekent dat, dat je daardoor je doop als kind als het ware hebt doorgekruist als zou dat geen echte doop zijn. Fervente tegenstanders van de kinderdoop ervan overtuigen, dat het dopen van kinderen een bijbelse zaak is, is in de praktijk haast onbegonnen werk. Maar er zijn ook baptisten (denk bijvoorbeeld aan John Bunyan en C. H. Spurgeon (misschien wel eens horen noemen) die dit punt niet als een halszaak beschouwen.
Maar laat ik proberen om de belangrijkste dingen m.b.t.de doop aan je door te geven. Daartoe verwijs ik je naar een bijdrage op mijn website (dsdenboer.nl/), getiteld: DE HEILRIJKE BETEKENIS VAN DE WATERDOOP. Voor het geval dat je die bijdrage niet kunt vinden, laat ik die in zijn geheel nu volgen. Lees een en ander aandachtig na. En praat erover met je klasgenoot die de waarde van de kinderdoop erkent. En als je met het onderstaande eens bent, zeg dat dan maar tegen de mensen van de evangelische gemeente en laat je niet van je stuk brengen. Helaas lopen er evangelische christenen rond in onze wereld die menen, dat je alleen wanneer je als volwassene gedoopt wordt, zalig kunt worden. Maar je zult zelf al wel ondervonden hebben -denk ik-, dat je ‘herdoop’ niets heeft toegevoegd aan wat je in de kinderdoop en door het geloof in de God van het verbond reeds mocht bezitten. Als je de voordracht in zijn geheel te lang vindt, zou je ook kunnen volstaan met het slotgedeelte waarin je de vaak genoemde bezwaren tegen de kinderdoop en mijn antwoord daarop vanuit de Bijbel kunt vinden. Maar beter is om de grote lijn van de Bijbel m.b.t. Gods verbond te kunnen zien, dat je de voordracht in zijn geheel leest. Ik wens je daarbij graag het licht van Gods Geest toe.
DE HEILRIJKE BETEKENIS VAN DE WATERDOOP.
Ter inleiding
'Leer het volk zijn doop verstaan en de natie is gered'. Zo zei iemand het in de vorige eeuw, Een uitspraak om diep over na te denken. Nederland een gedoopte natie? Maar dat lijkt er in onze tijd bepaald niet op.
Helaas, Nederland wordt steeds meer een ongedoopte natie. Ons volk is in de greep van bet moderne heidendom. Velen piekeren er niet meer over om hun kind te laten dopen, Predikanten zijn drukker met het begraven van gemeenteleden dan met het dopen van kinderen. Ook is het te vrezen, dat in veel kerkelijk meelevende gezinnen de doopkaarten van de kinderen nooit meer op tafel komen.
Instelling
Laat ik beginnen met eraan te herinneren, dat de doop een instelling van Christus is; een element uit Zijn laatste wilsbeschikking. Hij heeft het vlak voor Zijn heengaan uit de wereld aan Zijn discipelen opgedragen om heen te gaan, alle volken te onderwijzen en hen te dopen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes (Matth. 28 : 19).
Stellig waren Christus' discipelen bekend met het verschijnsel van de doop. Het Jodendom kende vele rituele wassingen in verband met cultische reinheid; ook het zogenaamde rituele reinigingsbad voor mensen uit het heidendom die tot het Joodse geloof overkwamen en onder de Thora (wet) wilden gaan leven. Zij werden gedoopt - meestal met hun gehele gezin - en mochten dan als meelevenden aan de Joodse erediensten deelnemen. Dat was de zogenaamde proselietendoop, een teken van overgang uit het heidendom naar de Joodse godsdienst en van toewijding aan de God van Israël. Sommigen gingen verder en lieten zich ook besnijden.
Christus' discipelen zullen van deze gewoonte van de proselietendoop op de hoogte zijn geweest. Maar als Christus hen bij Zijn hemelvaart opdraagt om te dopen, zullen ze zeker ook hebben teruggedacht aan Johannes de Doper, de heraut van Koning Jezus, de boetgezant aan de Jordaan. Christus Zelf was door hem gedoopt bij de aanvang van Zijn openbare optreden onder Israël. En een aantal van Zijn volgelingen had eveneens die Johanneïsche doop ondergaan. Een doop der bekering tot vergeving der zonden.
Daardoor waren zij in de weg van boete en geloof in het door de Doper aangewezen Godslam, gaan behoren bij de Adventsgemeente rondom de Doper en straks bij de kleine kudde van Christus' bruidsgemeente. Zij droegen Zijn ‘merk- en veldteken’.
De doop is dus teken van reiniging, van toewijding en van overgang. Dat wisten Christus’ discipelen uit ondervinding. En zo waren ze er ook na Johannes de Doper zelf op uitgetrokken om mensen te dopen. Christus zelf doopte niet. Zij deden dat in opdracht van Hem wel (Joh.3 : 22; 4 : 2).
We mogen er derhalve van uitgaan, dat Christus’ apostelen verstonden wat de Meester bedoelde, toen Hij hen vlak voor Zijn heengaan uit deze wereld opdroeg om te dopen. Zij hebben dat bevel ook nauwgezet uitgevoerd en bekeerlingen die tot het geloof in de Heere Jezus kwamen, gedoopt. We denken aan de drieduizend mensen die tijdens en direct na de uitstorting van de Heilige Geest tot geloof in Christus Jezus kwamen. We denken ook aan Filippus die de kamerling doopte (Hand.8), aan AnanÃas die Saulus van Tarsen na diens bekering doopte (Hand.9), aan Paulus die de gevangenbewaarder van Filippi met heel zijn huisgezin doopte (Hand.16: 30 - 34).
Dopen is wassen
Maar waarom zou Christus het nu zo van het hoogste belang hebben gevonden om deze opdracht om te dopen aan Zijn volgelingen te geven? Wat kan de heilrijke betekenis daarvan zijn?
Wel, de doop is een teken, een symbool. Meer niet, ook niet minder. En symbolen zijn voor mensen iets onontbeerlijks. Zij beelden iets uit. Zij wijzen ergens heen.
Bij de doop is dat het water. En waar denken wij aan, als we dat woord ‘water’ noemen? Als we dorst hebben, denken we aan drinken. Als we vuile handen hebben, aan wassen. En om dat laatste gaat het in de doop. Het doopwater herinnert ons aan ons vuile zondaarsbestaan en aan de noodzaak om daarvan gereinigd te worden. De doop is een bad, bad van de wedergeboorte.
Doopvont-15 eeuws (in 19e eeuw in Wageningen
gevonden (thans in rijkmuseum-Amsterdam);
vervaardigd van zgn ..namense steen als sym-
bool van de rots van Mozes (Ex.17:5v)
Denken we hierbij vooral aan het diep ingrijpende dat ouders bij de doop van hun kind uitspreken, namelijk dat zij met hun kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerhande ellende, ja aan de verdoemenis zijn onderworpen (eerste vraag uit het doopformulier). Wij staan in Adam doodsschuldig. Wij zijn kinderen des toorns. Omdat wij met God gebroken hebben en Hem de voet dwars hebben gezet. Wij en ons kind. Want dat kind is geboren uit een onreine. Het is ontvangen en geboren in de zonde. Het is besmet met een Gode vijandige natuur, met een hang naar het kwade. ‘In schrijnende armoede’, noemde ds.G. Boer dat. De doop herinnert ons daaraan. Wij moeten opnieuw geboren worden. Wie met de ogen van de Heere naar zijn kind kijkt, ziet er zijn eigen zonden in terug. Schrikbarend.
Maar dan nu het grote wonder. Dopen is wassen. Er is een reinigingsmiddel. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt. Vgl. 1 Petr.3 : 21. Daarvan is de doop het teken. Zoals het water neerdruppelt op het voorhoofd van een kind, zo druppelt bet bloed van Christus erop neer. Een groot wonder. De hoge God bemoeit Zich met een nietig klein mensenkind. Het wordt getrokken binnen de lichtkring van Gods heilrijke beloften, van Zijn ondoorgrondelijke liefde. Een mens mag zich baden in de liefde van God.
Bad van de wedergeboorte
Daar komt nog iets bij. Wie gewassen wordt door het bloed van Christus, wordt ook geheiligd door Zijn Geest. Ook van dit laatste is de doop een teken en zegel. Daarom heet de doop in Gods Woord: het bad van de wedergeboorte en vernieuwing van de Heilige Geest. Zie Tit.3 : 5. Wie zich baadt in de liefde van God en het bloed van het Lam Gods, mag zich een ander mens gaan gevoelen. Zoals dat ook het geval is, als iemand na een vermoeiende dag in bad is geweest. Daar knapt hij van op.
Nog een keer kort samengevat: gewassen door het bloed van Christus en geheiligd door Zijn Geest, dat is het wondere geheim, in de doop vervat. En dat kom ik aan de weet, als ik door bekering en geloof aan Christus verbonden raak.
Mijn oude mens is met Hem gekruisigd opdat ik nooit meer de zonde zou dienen. Ik ben gedoopt in Zijn dood, begraven in Zijn graf en...met Hem opgestaan uit de doden. Zie Rom.6 : 3vv. Jezus had mij in Zijn hart, toen Hij stierf op Golgotha. Hij had mij in Zijn hart, toen Hij opstond uit het graf. Zonde, vloek en dood zijn verleden tijd geworden; dat nooit meer. Een nieuwe toekomst ligt voor mij open, een leven met Hem. Dan maar dagelijks achter Hem aan in de afsterving van mijn zondebestaan.
Overschrijving op de Naam van...
Het geloof belijdt: ik ben in Christus geheiligd en als lidmaat van Zijn gemeente gedoopt. Ik draag de ‘insigna’, de tekenen van de overgang van de ene staat naar de andere. Ik ben afgezonderd - een apart mens geworden - door het dierbare bloed van het Lam van God; tot Zijn eigendom gestempeld; niet meer van mijzelf. Ik behoor Hem toe, of ik het weten wil of niet.
Ik ben overgeschreven op Naam van de drieënige Cod; ik lig voor Zijn rekening. En wij weten wat er gebeurt, als wij een som geld van onze girorekening overschrijven op bijvoorbeeld giro 7000 van het Nederlandse Rode Kruis. Als wij eenmaal onze handtekening hebben gezet op het overschrijvingsformulier, is het overgemaakte bedrag het onze niet meer. Wij zijn het kwijt.
Zo is het ook met de doop. Ik ben overgeschreven op de hemelse bankrekening van de drieënige God. Dat houdt in, dat ik mezelf kwijt zijn. ‘Ik doop u in de Naam van ..’. ‘De Vader Die ‘een eeuwig verbond der genade met mij opricht, mij tot Zijn kind en erfgenaam aanneemt en daarom van alle goed mij verzorgt en alle kwaad van mij weert of tot mijn bestwil keert’ (doopformulier). ‘De Zoon Die mij wast in Zijn bloed van al mijn zonden, mij in de gemeenschap van Zijn dood en van Zijn opstanding inlijft. Alzo dat ik van al mijn zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend word’. ‘De Heilige Geest Die mij door dit heilig sacrament verzekert in mij te willen wonen en mij tot lidmaat van Christus wil heiligen, mij toe-eigenend wat ik in Christus heb, namelijk de afwassing van mijn zonden en de dagelijkse vernieuwing van mijn leven...’. Ik lig voor rekening van deze drieënige God.
In de 19e eeuw doopte men wel kinderen in de naam van geloof, hoop en liefde. Maar dat natuurlijk wel geheel in strijd met wat Christus ons beval. Want geloof, hoop en liefde zijn niet de grond van de doop. De grond van de doop is de grondeloze barmhartigheid van de drieënige God. Daarom kunnen wij met het dankgebed van het doopformulier God danken, dat Hij ons en onze kinderen tot Zijn kinderen aangenomen heeft.
De belofte ‘voor u, voor uw kinderen en allen die daar verre zijn’
Ziedaar de heilrijke betekenis van Gods verbond. Daarin zijn Oude en Nieuwe Testament één. Israëls God gaat een liefdesrelatie aan met het volk dat Hij verkiest. Daarin komt de liefde van één kant ten diepste, van Gods kant. Hij verplicht Zich vrijwillig om voor dat volk te zorgen.
Onder het Oude Verbond, voor Israël was het teken van deze saâmhorigheid van God en Zijn volk de besnijdenis. Op straffe des doods moest elke Israëliet besneden worden. Ten bewijze, dat de God van Israël op de pasgeborene Zijn hand legde en dat hij daardoor onderscheiden was van alle volkeren der aarde en zich daarom ook daarvan in heilige levenswandel had te onderscheiden. Daarom noemt Paulus de besnijdenis ‘het teken en zegel van de rechtvaardigheid des geloofs’ (Rom.4 :11).
Voor de gemeente uit de volkerenwereld is daar echter het verbondsteken van de doop. ‘In de plaats van de besnijdenis’ gekomen (Kol.2 : 11v). In wezen is de doop niet anders dan de besnijdenis; ze wordt ‘de besnijdenis van Christus’ genoemd in Kolossensen 2. Zoals de besnijdenis is de doop het onderpand van Gods verbondsbeloften voor Israël ’en voor allen die verre zijn, zo velen als er de Heere onze God toe roepen zal’ (Hand.2 : 39). Ze worden in Gods huisgezin opgenomen. 'Want u komt de belofte toe en uw kinderen....’.
Gave en opgave
Ziedaar de helirijke betekenis van de doop. Daarbij komt de krachtige werking van de doop. De doop is Gods noodaggregaat. In Vaida (Roemenië) waar onze dochter en haar man een bakkerij hebben opgezet, valt zo nu en dan de stroom wel eens uit. Dat is natuurlijk een ramp voor een bakkerij waar zojuist het deeg is gaan rijzen of in de oven is gebracht. Daarom is er gezorgd voor een noodaggregaat die tijdelijk het uitvallen van de stroomvoorziening opvangt.
Zo is het in feite ook met de doop. In ons natuurlijk bestaan is de stroom uitgevallen. Alles ligt plat. Maar de doop is er om dat probleem op te vangen en de zaak weer in werking te zetten. De doop is teken en zegel van Gods verbond, Ze zet een dubbele streep onder Gods heilsbeloften in Christus Jezus. Van God uit staan alle deuren open en worden zondaren welkom geheten in Zijn gemeenschap. Dat is - wat we zouden kunnen noemen - de objectiviteit van Gods verbond. De sacramenten zijn geen ‘nuda signa’ (naakte, lege tekenen). Het sacrament van de doop is van kracht, zelfs al zou ik gedoopt zijn door een ketter. Als ik maar gedoopt ben in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het sacrament van de doop heeft geldingskracht. Daarom mogen godzalige ouders die een kind naar het graf brengen, dat nog niet tot zijn verstand is gekomen, niet twijfelen aan hun zaligheid (Dordtse Leerregels I.17).
Daar is ook de collectiviteit van Gods verbond. Ze geldt een volk. Ze komt tot ons in de lijn van de geslachten. Wij worden geboren op het erf van het verbond. God heeft ons niet bedoeld om brandhout voor de hel te zijn. Daar doen wij niets van af. Gods beloften zijn onvoorwaardelijk. Daarom zijn ze ook pleitgrond voor een rampzalig mens die geen been heeft om op te staan; ook voor een vader en moeder die hun gedoopte kind steeds verder van God en Zijn dienst zich zien vervreemden. Geef de moed niet op.
Gods verbond heeft kracht. Maar wil dat alles nu zeggen, dat een gedoopt mens niet meer verloren kan gaan? We weten beter. De doop is geen automatisme. In de Rooms-Katholieke Kerk wordt het sacrament van de doop gezien als een kanaal waardoor God Zijn genade in ons laat stromen. Maar in de Bijbel ligt dat anders. Daar is het verbond van God niet alleen gave, maar ook opgave. De liefde komt van één kant, van Gods kant. Maar wij blijven tegelijk verantwoordelijke mensen.
Daar is niet alleen de toezegging van God, maar ook de noodzakelijkheid van de toe-eigening door de wederbarende Heilige Geest, de toe-eigening van ‘wat in Christus hebben’ (doopformulier). Hoe nodig, dat we leren zeggen wat de verloren zoon uit Jezus' gelijkenis zei: ‘Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u. En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij tot één van uw huurlingen’ (Luk.15 : 18v).
Gods verbond wil wat uitwerken in ons hart en leven. De Heere wil door Zijn Geest in ons de ware boetvaardigheid bewerken, waardoor we op onze plaats komen voor Hem. En het is door de kracht van die Geest, dat het tot een daadwerkelijke vernieuwing van ons dagelijkse leven komt. ‘Noblesse oblige’ - adeldom verplicht. Daarop wordt ook treffend gewezen in het tweede deel van het doopformulier. Wij moeten niet alleen gewassen worden door het bloed van Christus’, maar ook gereinigd worden door Zijn Geest.
Daarvan is de doop ook teken en zegel. Hoe afschuwelijk om een gedoopt voorhoofd te hebben, maar tegelijk een onherboren hart. Een gedoopt voorhoofd roept constant om een nieuw hart en leven. ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben (al was hij honderd keer gedoopt) zal verdoemd worden (Mark. 16 : 16).
Laten we echter wel bedenken, dat Gods eis van bekering en geloof niet als een tegenprestatie van ons op tafel komt. Bekering en geloof zijn dingen die de Heere Zelf gaarne in ons wil werken. Ja., deze zaken zijn ook zelfs begrepen in Gods verbondstoezeggingen. ‘Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en u een vlesen hart geven en Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen’ (Ezech. 36 : 26v).
God geeft wat Hij eist. Daarop mag een mens terugvallen. Het staat er zo treffend in onze Heidelberger in zondag 27: ‘dat de Heilige Geest die het geloof werkt, aan de jonge kinderen van de gemeente niet minder dan aan de volwassenen is toegezegd’. Maarten Luther had op de wand van zijn werkkamer op de Wartburg met houtskool geschreven: ‘Baptisatus sum’ - ik ben gedoopt. Daaraan beleefde hij troost in zijn hoogste aanvechtingen.
Tweeërlei kinderen van het verbond
Dat alles nu brengt een geweldige spanning met zich mee. U kunt een verbondskind zijn en tegelijk een kind des toorns. Er zijn tweeërlei kinderen van het verbond: a) zij die Gods verbond door bekering en geloof leerden inwilligen en b) zij die alle schatten van Gods verbond levenslang veronachtzamen.
De doop is geen oorkussen waarop wij ons onbekommerd te slapen leggen. Beloften van God zijn er om ermee te worstelen, om de vervulling ervan biddend in te wachten. Dat behoeven we nooit op te geven. We mogen pleiten op wat de Heere ons schonk in Zijn verbond. Zeg: ‘Heere, U hebt mij niet bedrogen, toen U mij in de armen van mijn moeder in Uw huis Uw genaderecht toevertrouwde’. Ds. G Boer zei ooit eens: ‘Een bedelaar die wijs is, gaat zitten aan de weg waarlangs de Koning der koningen komt.’
Het is ons geraden veelvuldig te pleiten op de verbondsbeloften die ons en onze kinderen door God zijn toegezegd. Dat pleiten op Gods beloften mag er al vroeg zijn, ook als een moeder haar kind nog onder het hart draagt. Laat ze maar vragen, of ze geen sta-in-de-weg voor haar kind zal zijn, maar een levende wegwijzer naar de Heere. Laat het zijn: ‘Aan moeders hand tot Jezus’. ‘Regressus ad baptismum’ - een (levenslange) terugkeer tot de doop. Dat geeft altijd maar weer gebedsstof. Denk aan wat David zegt van zijn moeder:
Zij wierp mij reeds op U in barenssmarte,
gans onbevreesd’ (Ps.22:5 m).
We denken ook aan Job die in de vroegte van elke morgen, als zijn kinderen hun feesten hadden gehad, op zijn knieën ging en voor hen bad, zeggende: ‘Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend’ (Job 1 : 5).
Een kind vroeg eens aan zijn vader, of hij naar de kermis mocht. ‘Ach, jongen’, zei zijn vader, ‘dat kan ik je niet toestaan; weet je, ik heb met jou voor de doop gestaan.’ Inderdaad, ons kind is een ‘Godsgeschenk' en wij hebben niet het recht om het aan de wereld af te staan. Als het werkelijk zo is, dat wij ons kind niet uit gewoonte of bijgelovigheid hebben laten dopen, maar als ‘gelovige’ (immers de heilige doop wordt bediend aan de kleine kinderen der gelovigen), dan kunnen wij het nooit een vrije opvoeding geven, vrij om maar aan te zondigen of om een waardenvrij leven te leiden.
Wie zichzelf ook maar enigszins kent, weet wat het is, dat ‘de mens van nature geneigd is God en de naaste te haten’. Dat geldt ook van zijn kind. Wedergeboorte kan niet verondersteld worden. Er is een Godsdaad voor nodig. En de kinderdoop wordt ook niet voltrokken op basis van het geloof van ouders. Maar de Heere werkt wel middellijk. Een vrome vader en moeder zijn al heel vaak het middel geweest voor de bekering van hun kind.
Uw doopkleed
Helaas, hoe vervreemd zijn wij vaak van dit leven uit het verbond van God. Hoe ingezonken is ons geestelijk leven op zijn tijd. Hoe werelds en vermaterialiseerd is niet zelden onze levenswandel.
In de Vroege Kerk, de tijd van de eerste christenen, gebeurde het wel, dat iemand na zijn doop weer terugviel in oude zonden. In dat geval haalden de gemeenteleden het kleed waarin hij gedoopt was uit de kast en hielden hem dat voor. Daardoor herinnerden zij hem aan Gods verbond en aan zijn plechtige belofte om naar de regel daarvan te wandelen.
In het bovenstaande is niets gezegd over het goed bijbels recht van de kinderdoop. Daarom sluit ik deze voordracht af met een kort resumé van vaak geopperde bezwaren tegen de kinderdoop en mijn reactie daarop.
* * *
Enkele vaak genoemde bezwaren tegen de kinderdoop
A.In het N.T. geen woord over de kinderdoop. K. Barth noemt de kinderdoop een instelling van de kerk uit de tijd van Constantijn de Grote,' toen de massa in de kerk kwam’.
B. In het N.T. is de volgorde altijd: geloof en doop (Mark. 16 : 16). De neger uit Ethiopië moet eerst zijn geloof belijden (Hand. 8). Dat is bij baby’s onmogelijk.En de gedachte van een onbewust geloof als grond voor de doop (‘fides infantilis’) is in de Bijbel niet te vinden.
C. Dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, is een uitvinding van de kerk. De besnijdenis was teken van de natuurlijke afstamming onder Israël. En in de kerk spreken niet de banden van het bloed, maar de banden van het geloof (K. Barth).
D. Ook als er in het N.T. over doop van gezinnen gesproken wordt (bijvoorbeeld de gevangenbewaarder van Filippi; Hand.16 : 33), gaat het over volwassenen, die het Woord van God konden horen en geloven.
E. Nergens lezen we in de Bijbel van een doop door besprenkeling. De doop moet door onderdompeling geschieden (ondergaan in en opstaan uit het (water-) graf).
F. Ook geeft het N.T. geen voorschriften m.b.t.de bedienaar van de doop. Het hoeft niet direct een ambtsdrager te zijn (Hand. 9 : 18 was het AnanÃas die Paulus doopte; was hij een ambtsdrager? en de 3000 van de eerste Pinksterdag zullen toch zeker ook niet allemaal door de apostelen zijn gedoopt?).
De sterkste tegenstanders van de kinderdoop zijn meestal tegelijk de vurigste voorstanders van ‘herdoop’. Men vindt, dat de kinderdoop geen doop is. Er is dus eigenlijk ook geen sprake van ‘herdoop’.
Enkele bijbelse lijnen m. b. t. de kinderdoop
A.In het N.T. horen we niet van kinderdoop. Dat hangt uiteraard samen met de zendingssituatie van die tijd; de apostolische prediking van het Woord was er een aan volwassenen, Jood en heiden. Maar uit het ‘zwijgen’ conclusies trekken, is altijd moeilijk. Nergens wordt in het N.T. bevolen om kinderen te dopen. Maar waar wordt het uitdrukkelijk verboden? J. Calvijn geeft de volgende argumentatie: ‘Nergens wordt in het N.T. ook gezegd, dat vrouwen aan het heilig avondmaal mogen komen. Maar moeten wij die daarom buitensluiten? Sluiten wij kinderen van het voedsel uit, omdat bij ons de regel geldt: ‘Wie niet werkt, zal ook niet eten?’
B. De volgorde geloof - doop. Bij volwassenen is dat een gulden regel. Ook vandaag nog (zie ons volwassendoopformulier). Maar sluit dat kinderen uit van de doop? Door de gehele Bijbel heen loopt de lijn van Gods verbondshandelen. ‘Want u komt de belofte toe en uw kinderen’ (Hand. 2 : 39). God werkt niet personalistisch, maar verbondsmatig. Daarom kende het oude verbond het teken van de besnijdenis. God claimt mij én de mijnen in één adem. De God van het O.T. is echter geen ander dan die van het N.T. En het wezen van de besnijdenis is gelijk aan dat van de doop. De grond van de doop is Gods belofte en ten diepste niet een geloofsbeslissing.
C. De vroege kerkvader Origenes (185 - 254) schreef: ‘De kerk heeft van de apostelen de overlevering ontvangen, dat ook de kinderen gedoopt moeten worden’ (Ep. Ad Rom. 5.9). Het zwijgen van het N.T. kan ook betekenen, dat het als vanzelfsprekend gold, dat ook kleine kinderen werden gedoopt. Op de Synode van 67 bisschoppen in 252 te Carthago werd uitgesproken:’... als zelfs de grootste zondaars...vergeving van zonden ontvangen en niet van de doop en de genade worden uitgesloten, hoeveel te minder mag dan het pasgeboren kind worden geweerd, dat nog geen zondige daad heeft bedreven, maar alleen naar het vlees uit Adam geboren, door die eerste zonde de besmetting van de oude doodsschuld heeft opgelopen.’ Van de ketter Pelagius (+ 400) weten wij, dat hij tegen de kinderdoop was. Verder kunnen we geen kerkvader van de Oude Kerk noemen die ooit tegen de kinderdoop heeft geschreven.
In Kol. 2 : 11, 12 wordt door Paulus een duidelijke verbinding gelegd tussen de doop en de besnijdenis. De besnijdenis is voor heidenen afgeschaft (Hand. 15). Deze is na het bloedig offer van Christus niet meer nodig. Het wezen van de zaak (de verzegeling van Gods verbondsbelofte) is echter gebleven, namelijk in de doop. Ook nu werkt God in de lijn der geslachten, al betekent dat niet, dat er een gedoopte niet tot een persoonlijk geloof moet komen.
D. De zogenaamde ‘oikos’ (huis-)teksten in het NT. Of er baby's bij zijn geweest of niet, toen bijvoorbeeld de gevangenbewaarder van Filippi werd gedoopt met geheel zijn huis, doet minder ter zake. Het gaat er hierom, dat met de persoon die tot geloof komt, meteen ook allen die bij zijn huis horen (ook de slaven) er door de Heere bij gerekend worden. Zo was het bij de Joodse proselietendoop gebruik, dat op het moment van iemands overgang naar het Joodse geloof, ook de pasgeborenen uit het gezin werden gedoopt. Met die gewoonte zullen de apostelen niet gebroken hebben. Later geboren kinderen (na de gezinsdoop) werden bij de Joden niet gedoopt kort na hun geboorte; bij christenen echter waarschijnlijk wel.
E.Doop door onderdompeling is bijzonder zinvol. Maar we moeten niet te veel nadruk leggen op het ceremoniële. De doophandeling zelf krijgt dan ten onrechte de betekenis van een begraven van het oude leven. De doop is echter ‘slechts’ teken van een begraven zijn in Christus' dood. Vergelijk de besprenkeling met het bloed van het offerdier door de priester (Heb. 9 : 19, 21, 28; 12 : 24; 1 Petr. 1 : 2).
F. Wat betreft de bevoegdheid tot de bediening van de doop: door wie is Saulus van Tarsen gedoopt? (Hand. 9 : 18). Dat is een open vraag. Dat ook niet geordende gemeenteleden zouden hebben deelgenomen aan de doop van de 3000 op de Pinksterdag, wie bewijst dat? De eerste christengemeente is spoedig ‘ambtelijk’ geordend (vgl.Fil.1 :1; Ef. 4), al had ze daarbij lange tijd ook een charismatische geleding. De doop zal vooral een zaak zijn geweest van de opzieners en leraars der gemeente.
Tenslotte wordt nogal eens de vraag gesteld, of de kerkelijke en geestelijke ingezonkenheid niet in de hand gewerkt wordt door de kinderdoop? O.i. echter ligt de oorzaak daarvan ergens anders. Kerkelijke en geestelijke ingezonkenheid komen helaas overal voor. En steeds hebben mensen gezegd: ‘Ik ben gedoopt, dus... heb ik me nergens meer zorgen over te maken’. In de kinderdoop ligt daarentegen, juist een sterke pleitgrond. God kiest eerst, ik daarna. En Gods keuze van mij is niet gefundeerd in mijn keuze voor Hem op basis van mijn vrije wil. De (kinder-)doop roept om geloof en sterkt de geloofskeuze. Het gaat om de inleving van het verbond met alle schatten die daarin liggen. ‘Leer het volk zijn doop verstaan en de natie is gered.’ En zijn doop verstaan, dat is levenslang terugvallen op dit troostvolle teken. Wat de Reformatoren noemden ‘regressus ad baptismum’.
Ds. C. den Boer
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. den Boer
- Geboortedatum:20-04-1931
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Barneveld
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
Dominee den Boer is op 11 juni 2019 overleden.
Website: dsdenboer.refoweb.nl
Lees ook: 'Digitale levenswerk ds. C. den Boer afgerond' & 'Ds. C. den Boer overleden'