Gebed om straf voor tegenstanders
Ds. H. Peet | 1 reactie | 17-02-2012| 17:17
Vraag
Ik las in Jeremia 18 het gebed van Jeremia of de Heere zijn tegenstanders zwaar wil straffen: van vers 19. Hoe moet ik dit rijmen met het gebed voor je vijanden en heb je vijanden lief?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Het contrast tussen het gebed van Jeremia en bepaalde uitspraken van de Heere Jezus zoals wij die in de bergrede tegen komen, lijkt inderdaad wel heel erg groot. Toch is er ten diepste van een tegenstelling toch geen sprake. Dit wordt duidelijk als we de context waarin die uitspraken staan in rekening brengen. Jeremia komt tot zijn gebed nadat hij bij zijn volksgenoten op bruut verzet gestuit is tegen de boodschap die hij brengt (Jer. 18:19). Willens en wetens verzetten ze zich tegen het profetische Woord.
In zijn gebed spreekt Jeremia dan ook niet zozeer als privé-persoon, maar als ambtsdrager die weet dat zijn zaak uiteindelijk de zaak van God Zelf is. Niet het onrecht dat hem persoonlijk wordt aangedaan brengt hem tot dit gebed, maar de verbijstering daarover dat men God maar laat praten en gewoon doorgaat op eigen zondige wegen. Dát kan Jeremia niet hebben. En met het oog daarop gaat hij in beroep bij de hoogste Rechter. God wordt in Zijn eer aangetast. Dat kan de Heere toch niet over Zijn kant laten gaan?
We moeten hier in rekening brengen dat het persoonlijke en ambtelijke hier zozeer samenvallen dat wat hier tegen de profeet ondernomen wordt, beschouwd mag worden als tegen God Zelf ondernomen. De woede tegen Jeremia is uiteindelijk niet anders dan haat tegen de Heere Zelf. Dat hem onrecht wordt aangedaan is tot daaraan toe, maar dat God onrecht wordt aangedaan kan de profeet niet hebben. Daar is de Heere hem te lief voor. Daarom horen we de man die het in zijn gebed zo indringend voor het zondige volk kan opnemen, hier heel andere dingen bidden. Hij die in priesterlijke liefde kan bidden, kan ook in profetische toorn vloeken (H. Veldkamp). De bede om wraak is hier het gebed om het recht en de wraak van God.
Het is die bede om Gods recht die we ook in het Nieuwe Testament horen klinken. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de gelijkenis over de weduwe die door een rechter zeer onrechtvaardig behandeld wordt (Luc. 18: 1vv). Uiteindelijk vindt de weduwe toch gehoor bij God. Jezus geeft dan als toepassing: zal God geen recht doen aan de uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen (Luc. 18:7). Te denken valt ook het gebed dat in de hemel (!) opklimt van de zielen onder het altaar: tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen (Openb. 6:10)? In die lijn staat ook het gebed van de profeet Jeremia. Ten diepste is in het gebed van Jeremia geen sprake van een roepen tegen Christus in, maar juist een roepen om de overwinning van Christus (H. Visser). Laatstgenoemde auteur koppelt aan deze passage als toepassing: hoeden wij ons voor een christendom dat zo lieftallig en verburgerlijkt is, dat het ’t niet meer over het laatste oordeel durft te hebben!
Wanneer de Heere Jezus anderzijds in het Nieuwe Testament ons voorhoudt om onze vijanden lief te hebben, zelfs voor hen te bidden, staat dit in een andere context. Dan gaat het niet zozeer om vijanden die ook Gods vijanden zijn. Dan staat het meer in de context van een persoonlijk te kort gedaan worden. Uiteraard heeft dit ook dan te maken met een aan God voorbij leven. Toch ligt het accent hier anders. Juist als we persoonlijk te kort gedaan worden, verlangt de Heere Jezus van ons dat we mild zullen zijn: bijvoorbeeld bereid om een mijl extra met iemand te gaan, om ook de andere wang toe te keren, voor vijanden te bidden etc. (Matth. 5: 18vv). Juist door zo op te treden mogen we daarin iets van Gods karakter weerspiegelen. Hij laat immers ook Zijn zon opgaan over bozen en goeden (Matth. 5: 45–48). Ook God stapelt zo als het ware vurige kolen op het hoofd van Zijn vijanden. Zo is God. Die volmaaktheid hebben we na te volgen.
Dit brengt me nog bij een ander aspect dat hier zeker niet los van staat. De tijd die met de komst van Christus is aangebroken, is niet de tijd van de afschaffing van het oordeel, maar wel de tijd van de opschorting van het oordeel. Christus draagt Zelf het oordeel om ons het te besparen. Het is nu allereerst de tijd dat die heerlijke genadeboodschap verkondigd wordt. Het is de tijd van Gods lankmoedigheid die niet wil dat sommigen verloren gaan maar allen tot bekering komen (2 Petr. 3:9). Juist door niet op onze strepen te gaan staan als wij persoonlijk te kort gedaan worden, mogen we als christenen iets weerspiegelen van Gods geduld. Het korte lontje is iets dat in een christenleven niet thuis hoort.
We kunnen geduld opbrengen omdat we weten dat God eens alles recht zal trekken. Hem komt de wraak toe. Ja, Hij kan dat veel beter dan wij. Juist levend vanuit wat in de voleinding op ons toe komt, kan ik heel wat hebben van mensen die het me moeilijk maken. Ik hoef niet te zeer op mijn strepen te gaan staan en voor eigen rechten te vechten nu ik weet dat Gods eens recht zal doen. Zo is er perspectief te midden van het onrecht dat mij treft!
Ds. H. Peet
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Peet
- Geboortedatum:15-01-1964
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Sliedrecht (Eben-Haëzer)
- Status:Actief
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Jong gelovigen die dit zien, kinderen, gevoelige moeders, ouden, kooplui die niet het besef hadden dat ze iets fout deden, wat zullen zij gedacht hebben van Jezus, of zou iedereen direkt tot inkeer zijn gekomen? ik denk het niet.
En toch.... Jezus deed geen zonde, Hij was rechtvaardig en zo handelde Hij ook.
Bedenkt vraagsteller zich ook dat Jezus het eens moet zijn met de regels van God de Vader in het oude testament wanneer bij een oorlog ook vrouwen en kinderen gedood/vermoord moeten worden!!
Anders zou er een Vader en Zoon conflict zijn, de liefde van God moet nooit losgemaakt worden van Zijn rechtvaardigheid.