Eigen geschrift Davids
Gereformeerde Bijbelstichting | Geen reacties | 21-04-2008| 00:00
Vraag
Waarom staat er achterin de GBS-bijbels bij de gezangen het eigen geschrift Davids* en bij Jongbloed niet? En waarom wordt daar nooit uit gezongen?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Het eigen geschrift Davids is in onberijmde vorm aangetroffen onder de zogenaamde Dode Zeerollen. Het is dus heel oud, want de Dode Zeerollen (ontdekt in 1947) dateren uit de tijd van Christus’ omwandeling op aarde. Het eigen geschrift Davids werd opgenomen in de Septuagint (Grieks) en in de Vulgaat (Latijn), eeuwenlang de bekendste bijbelvertalingen. In de Septuagint staat erbij: “Deze psalm is een eigen geschrift Davids, maar buiten de telling” (dus niet behorend tot de canon). In de Vulgaat heet zij Psalm 151.
In het psalmboek van Datheen werd het in de zeventiende eeuw opgenomen in de berijming van Abraham van der Meer. In het psalmboek van 1773 kreeg het eveneens een plaats, opnieuw vertaald en berijmd vanuit het Grieks. Daarom heeft ook de GBS deze ‘psalm’ opgenomen. Dat er in de kerk niet uit gezongen wordt, zal ermee te maken hebben dat het niet tot de canon behoort. Wel is ons bekend dat het op scholen en in gezinnen wordt gebruikt.
Met vriendelijke groet,
John Exalto, GBS
Lees ook: 'Eigen gezang van David'
*Eigen geschrift Davids
Vers 1
Ik was een jongeling, nog teder en gering,
bij broed'ren laag geacht.
Men had mij in het veld
tot herder aangesteld;
daar hield ik steeds de wacht
en weidde 't wollig vee.
Toen maakt' ik, wel te vreê,
een harp met eigen handen.
Ik greep het snarentuig,
'k zong psalmen; van 't gejuich
weergalmden onze landen.
Vers 2
Wat blijdschap, wat een eer, dat zelfs de Hemelheer
wou luist'ren naar 't geklank
van mijne harp en stem!
Mijn lied behaagde Hem,
en 'k zei zijn goedheid dank.
Hij had mij 't rijk besteld,
men riep mij uit het veld
van achter 's vaders schapen;
ik kwam en stond bedeesd,
verlegen en bevreesd;
God werd mijn schild en wapen.
Vers 3
Der broed'ren schoon gelaat,
noch kracht kwam hun te baat,
geen moed, geen krijgsbeleid.
Gods knecht ging hen voorbij,
maar groett' en zalfde mij.
Toen rees mijn dapperheid,
toen voeld' ik eenen gloed
van heil'gen heldenmoed.
Ik ging den reus bevechten, ik velde hem ter aard';
'k versloeg hem met zijn zwaard,
tot eer van 's Heeren knechten.
Dit artikel is beantwoord door
Gereformeerde Bijbelstichting
- Kerkelijke gezindte:Divers
- Woon/standplaats:Leerdam
- Status:Actief