Ziel uit de kinderdoop gehaald
Diversen | Geen reacties | 28-05-2018 | 09:44
Het verslag van de lezing over het genadeverbond die ds. A. Schot voor de Kontaktvereniging van Leerkrachten en Studenten hield (RD 19-5-2018), liet ons nogal verbouwereerd achter. We vroegen ons af wat we onszelf en onze kinderen nog mogen voorhouden wat betreft verbond en doop.
De zorgverzekeringen van Care4Life
De zorgverzekeringen van Care4Life stellen de beschermwaardigheid van het leven voorop. Benieuwd hoe?
Wij zijn geen theologen, maar de zes ”voorrechten” van de kinderdoop die de predikant noemde, gelden onzes inziens net zo goed voor kinderen die opgroeien in baptistengemeenten. Zou God niet-gedoopte kinderen niet willen redden (1)? Verkeerden de kinderen onder de prediking van Philpot en Spurgeon niet onder Gods inzettingen (2)? Maakte Hij met hen geen bemoeienissen (3) en beeldden ze het zich slechts in dat ze onder de verkondiging van Zijn Woord zaten (4)? Verzamelde God uit hen niet Zijn gemeente (5) en zouden deze kinderen nooit gerechtigd zijn geweest om God te bidden om een nieuwe geboorte (6)?
Omdat het antwoord op deze vragen overduidelijk ”nee” is, moet het werkelijke voorrecht van de kinderdoop toch echt meer zijn dan de uitspraak: „De Heere haalt uit jullie Zijn volk”, in de woorden van ds. Schot. Ook kinderen voelen wel aan dat ze, als dit de boodschap is, eerder verstrikt zullen raken in de uitverkiezing dan zekerheid zullen halen uit het genadeverbond. Wij maken ons daar dan ook grote zorgen over.
Catechismus
Misschien is het beter dat we ons het taalveld van de Schrift eigen maken. Paulus noemt de doop de besnijdenis van Christus (Kol. 2:11), het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 3:5) en het afwassen van onze zonden (Hand. 22:16). Je zou deze teksten natuurlijk kunnen citeren onder het motto ”Er staat niet wat er staat”, maar daarmee geven we onze kinderen een cryptogrammenbundel, niet het levende Woord van God.
Het is begrijpelijk te denken dat wie op zo’n hoge toon over de doop spreekt wel de volwassenendoop op het oog moet hebben. Maar hoe begrijpelijk dat ook moge zijn, de Heidelbergse Catechismus leert ons anders: de kinderen zijn net zo goed begrepen in het verbond van God als de volwassenen en hun wordt „door Christus’ bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd” (antwoord 74). Daarom kan Petrus op het pinksterfeest zeggen dat de beloften zowel voor ons als voor onze kinderen zijn (Hand. 2:39).
Deze beloften (van de verlossing van de zonden en van de Heilige Geest, Die het geloof werkt) krijgen kinderen in baptistengemeenten wel degelijk te horen, maar ze worden niet aan hun voorhoofden verzegeld. Dat lijkt ons onder de maat.
Maar als we onze kinderen wel laten dopen, maar hun niet mogen voorhouden dat ze in het verbond van God zijn opgenomen –slechts onder de (uitwendige) bediening ervan of op het erf ervan, zo u wilt–, wordt dan niet de ziel uit de kinderdoop gehaald? En, belangrijker nog, hoe leren we onze kinderen op God te vertrouwen als zij er niet van uit kunnen gaan dat Zijn vaderlijke goedheid ook hun geldt en het offer van Christus hun ten goede komt?
Als we de klassiek gereformeerde verbondsopvatting niet meer aanhangen, op grond waarvan zullen we onze kinderen dan laten dopen? Gewoonte of bijgelovigheid? Of omdat er een uitverkiezing is?
Waarom zouden we onze kinderen niet inprenten wat de Schrift en de gereformeerde traditie ons voorhouden? God is met ons een verbond aangegaan, waarin Hij toezegt dat Hij onze Vader is, waarin Christus ons belooft dat Hij ons wast in Zijn bloed, door ons in te lijven in Zijn dood en opstanding, en waarin de Heilige Geest verzegelt dat Hij altijd bij ons wonen wil en ons toe-eigent wat wij in Christus hebben: de afwassing van de zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven (doopformulier).
Daarom houden wij onze kinderen, met gegronde hoop, de oproep tot geloof en bekering voor, in biddend uitzien naar wat de Heilige Geest in hen zal werken, naar Zijn belofte, aan ons verzegeld in de doop, die immers een „ontwijfelbaar getuigenis is dat wij een eeuwig verbond met God hebben” (doopformulier). Wij hebben zelfs voor Gods aangezicht beloofd dit te zullen doen. We kunnen dan ook niet anders dan instemmen met Psalm 100: „Weet dat de Heere is God; Híj heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide.”
De auteurs Kees Jansen en Henk Dijkgraaf zijn docent in het voortgezet onderwijs.
Bewaar de belijdenis van de doop
Voor de Kontaktvereniging van Leerkrachten en Studenten hield ds. A. Schot een lezing over de betekenis van het genadeverbond voor het onderwijs (RD 22-5). Op het verslag van deze lezing kwam een reactie van Kees Jansen en Henk Dijkgraaf, twee docenten uit het voortgezet onderwijs (RD 26-5). Nu is het niet mijn bedoeling om over dit thema te polemiseren. Wel wil ik in dit artikel graag een sterk pleidooi voeren voor het bewaren van (ook op dít punt) de inhoud van de gereformeerde belijdenis. Artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt dat we onze kinderen „behoren te dopen, en met het merkteken van het verbond te verzegelen, zoals de kinderen in Israël besneden werden, op dezelfde beloften die onze kinderen gedaan zijn.” Antwoord 74 van de Heidelbergse Catechismus zegt dat de jonge kinderen (van de gemeente) „in het verbond van God en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus’ bloed de verlossing van de zonden, en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd (oud-Nederlands voor: beloofd) wordt.” In hoofdstuk I-17 van de Dordtse Leerregels lezen we dat de kinderen van de gelovigen „heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.”
Het is duidelijk dat de gereformeerde belijdenis de jonge kinderen van de gemeente ziet als kinderen die in Gods genadeverbond begrepen zijn. Hoewel zij in zonden ontvangen en geboren worden, en daarom van nature geestelijk dood zijn, richt God met hen Zijn genadeverbond op. Hij belooft hen daarin als de drie-enige God de volle zaligheid, en Hij eist van hen bekering en geloof. Daarbij wil Hij ook Zélf geven wat Hij eist, door de kracht van Zijn Geest. De beloften van Gods genadeverbond (Gen. 17:7; Hand. 2:39) zijn ook volgens het klassieke doopformulier de Bijbelse grond waarop onze kinderen gedoopt worden. Zijn beloften, die in de Heilige Doop betekend en verzegeld worden, zijn daarmee een door God gegéven pleitgrond, voor onze kinderen, hun (groot)ouders en de hele gemeente. Zó spreken onze gereformeerde belijdenisgeschriften en formulieren, in navolging van onder anderen J. Calvijn. Laten we in ons spreken hierover daarom zo nauw mogelijk aansluiten bij deze gemeenschappelijke belijdenis. Wellicht dat op deze wijze ook onvruchtbare tegenstellingen rond het genadeverbond en de doop kunnen worden overstegen.
Het is helaas waar dat het genadeverbond en de (kinder)doop soms overgewaardeerd worden. Zodat de noodzaak van wedergeboorte door de Heilige Geest voor elk gedoopt verbondskind in prediking en pastoraat naar de achtergrond schuift, of zelfs geheel uit het oog verdwijnt. Dat is verdrietig, en zelfs misleidend. Want alleen in de weg van persoonlijke bekering en geloof zullen Gods aangeboden verbondsbeloften vervuld worden in ons leven. Daarmee zijn er ”tweeërlei kinderen des verbonds”.
Maar laat de angst voor overwaardering ons nooit ertoe brengen om als reactie daarop het genadeverbond en de (kinder)doop te onderwaarderen. Juist in onze tijd is er in toenemende mate kritiek op de doop van kinderen binnen alle reformatorische kerken. Daarvoor zijn diverse oorzaken te noemen. Laten we ervoor waken daar (onbewust) zelf aan mee te werken, door de inhoudelijke betekenis van Gods genadeverbond en de (kinder)doop uit te hollen. Laten we al onze kinderen in ernst en liefde wijzen op de noodzaak van persoonlijke wedergeboorte door de Heilige Geest, maar óók op de almacht en de gewilligheid van de drie-enige Verbondsgod, in Christus Jezus, door Zijn Geest.
Hij heeft Zélf Zijn Naam aan hun naam verbonden in de doop, zodat zij er niet aan hoeven te twijfelen dat Hij hen in Christus tot een genadige God en Vader wil zijn. Opdat zij, overtuigd door Gods wet en genodigd door Zijn Evangelie, door het geloof tot Christus leren vluchten. Om door Hem verzoend te worden met deze drie-enige God. Zo mag de opvoeding van onze (klein)kinderen staan onder de koepel van Gods vaste genadeverbond. En juist omdat het Pinksteren geworden is, is er verwachting voor ons nageslacht. „Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. (Jes. 44:3)” Uit genade, om Jezus’ wil.
Ds. G. Kater