Ziekenzalving

prof. dr. M.J. Paul | Geen reacties | 15-05-2007| 00:00

Vraag

Aan prof. Paul. Zaterdag 7 april was op de EO een programma te beluisteren waarin u sprak met dhr. A. Knevel. In deze uitzending gaf u een bevestigend antwoord op de vraag of u ook aan ziekenzalving doet. U vertelde dat u de formulering gebruikt die vanuit de vroegchristelijke kerk is overgeleverd: “Ik zalf u in de Naam van de Vader, Zoon en Heilige Geest opdat u deel zult hebben aan de zalving van de Heilige Geest tot heling van al uw zwakheden, naar ziel, geest en lichaam.”

In zijn institutie vermeld Calvijn het volgende: “Het staat met deze zalving evenzoo, als het, gelijk ik aangetoond heb, staat met de handoplegging: zij is namelijk een tooneelspelachtige huichelarij, waarmee ze, zonder reden en zonder vrucht, de apostelen willen nadoen. Marcus (6:13) verhaalt, dat de apostelen in hun eerste zending, volgens het bevel, dat ze van den Heere ontvangen hadden, de dooden opgewekt, de duivelen uitgeworpen, de melaatschen gereinigd en de zieken genezen hebben, en bij het genezen der zieken olie gebruikt hebben, “Zij zalfden,” zegt hij, “vele kranken met olie, en zij werden gezond.” Hierop heeft Jacobus het oog gehad, toen hij beval de ouderlingen te roepen om den zieke te zalven. Dat in zulke ceremoniën geen diepere verborgenheid gelegen is, zullen gemakkelijk zij oordelen, die opmerken, met hoe groote vrijheid zoowel de Heere als zijn apostelen in deze uiterlijke dingen te werk gegaan zijn. Toen de Heere den blinde het gezicht zou teruggeven, heeft Hij uit stof en speeksel slijk gemaakt, anderen heeft Hij door aanraking genezen, anderen door zijn woord. Op deze wijze hebben de apostelen sommigen alleen door hun woord, anderen door aanraking, anderen door zalving genezen. Maar, zeggen ze, het is waarschijnlijk, dat die zalving (evenals alle andere dingen) niet lichtvaardig door hen gebruikt is. Dat erken ik; maar toch hebben ze die niet gebruikt om een instrument der gezondmaking te zijn, maar alleen als een teeken, waardoor de onkunde der onervarenen er aan herinnerd zou worden, vanwaar een zoo groote kracht kwam, namelijk opdat ze den lof daarvan niet aan de apostelen zouden toekennen. En het is gewoon en veel voorkomend, dat door de olie de Heilige Geest en zijn gaven aangeduid worden. Maar die gave der gezondmakingen is verdwenen, evenals ook de overige wonderen, die de Heere een tijdlang heeft willen doen plaatshebben, om de nieuwe prediking van het evangelie in eeuwigheid wonderbaarlijk te maken. Ook al geven we dus nog zoozeer toe, dat de zalving een sacrament geweest is van die krachten, die toen door de handen der apostelen bediend werden, zoo heeft dat nu geen betrekking op ons, daar ons de bediening van die krachten niet toevertrouwd is.” Johannes Calvijn, Institutie (vertaald door Dr. A. Sizoo), Boek IV, Hoofdstuk XIX, 18

Hoe gaat u om met de opvatting van Calvijn? Ik heb altijd begrepen dat Calvijn veel affiniteit had met de vroegchristelijke kerk (o.a. Augustinus). In dit citaat ontkent hij dat m.i. ook niet, maar hij zegt dat ziekenzalving die (in zijn tijd, 16e eeuw) voorkomt “toneelspelachtige huichelarij” is. Waarom zou dat in onze tijd anders zijn? In de tijd van Calvijn was de christelijke kerk het bijbelse spoor behoorlijk bijster. Is de opvatting van Calvijn een onder de reformatoren gangbare opvatting? Is het primair aan de reformatoren te wijten dat wij de genezing hebben uitbesteed aan de medische wetenschap? Wat zou een reden kunnen zijn dat Calvijn tot een andere conclusie komt dan u?

Is het Bijbels om ziekenzalving als ‘lokkertje’ voor buitenkerkelijken te zien? Moeten we niet heel voorzichtig omgaan met het zeggen van -zoals Elia dat op de Karmel en de jongeren van de school dat deden- “zullen we eens kijken welke God het machtigst is?” (omstreeks de 40e minuut van het interview). In Mattheüs 7 vers 22 en 23 staat: “Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!” Hoe kun je toetsen of een bepaald verschijnsel uit God is? Leid ik terecht uit deze tekst af dat een mens in Gods Naam kan profeteren, uitwerpen en krachten doen, terwijl hij het in werkelijkheid door middel van kwade machten doet? Of bedoelt deze tekst te zeggen dat het mogelijk is dat iemand die God niet kent (c.q. door God niet gekend is) wel in Gods naam tekenen en wonderen kan doen? Of zijn beide interpretaties fout? Wellicht kunt u een en ander wat ophelderen. Bij voorbaat hartelijk dank voor de moeite!


Antwoord

Beste vraagsteller,

Het verzet van Luther en Calvijn tegen het laatste oliesel is ingegeven door de praktijk van het roomse kerkelijke leven en door de standpunten van de scholastieke geleerden. Luther ontkent dat de zalving een sacrament was, omdat deze niet door Christus is ingesteld. Calvijn erkent wel dat de handeling een sacrament is geweest, maar is van mening dat dit nu niet meer zo is. Hij beroept zich daartoe op de praktijk: de zalving werkt in de praktijk niet ter genezing en daarom moeten wij dit niet meer doen. Het heersende misbruik is genoeg om de zalving in zijn geheel af te schaffen. Hoewel Calvijn zelf geplaagd werd door veel ziekten en kwalen, liggen de grote strijdìpunten voor hem elders en heeft hij niet geprobeerd een gezuiverd gebruik van ziekenzalving in te voeren.

Inderdaad schrijft Calvijn: “Maar die gave der gezondmakingen is verdwenen, evenals ook de overige wonderen, die de Heere een tijdlang heeft willen doen plaatshebben, om de nieuwe prediking van het evangelie in eeuwigheid wonderbaarlijk te maken.” Het is inmiddels echter duidelijk geworden dat dit standpunt niet juist is. Augustinus heeft daarover in boek 22 van “De stad Gods” geschreven en ook in zijn Retractationes. Tal van nieuwe boeken uit de vroege kerk zijn in de afgelopen eeuwen bekend geworden en het onderwerp van ziekte en genezing is de afgelopen halve eeuw voor het eerst uitvoerig bestudeerd. Calvijn zag veel misbruik en maar gaat in zijn afwijzing van de ziekenzalving van Jakobus steeds uit van de praktijk (“is verdwenen” , “werkt niet meer”, “niet meer voor onze tijd”). Deze grote exegeet voert geen enkel uitlegkundig argument aan voor zijn standpunt. Op deze punten verschil ik dus van Calvijn, terwijl ik met zijn kritiek op de RK instem.

Wanneer de voorschriften van Jakobus in acht genomen worden (ook gebed, schuldbelijdenis, geloof), is een goed gebruik van de ziekenzalving mogelijk. Dan is het geen “toneelspelachtige huichelarij”, maar kan het als een instelling van God dienen tot opbouw van het geloof.

Ik zie ziekenzalving meer voor gebruik in de christelijke gemeente (zoals bij Jakobus) en niet zozeer als evangelisatiemiddel. Bedoeld is de werfkracht van de christelijke gemeente als daar wonderen van genezing plaatsvinden. Daarvan zijn zowel uit de vroege kerk als uit onze eigen tijd veel voorbeelden van bekend.

Met de uitspraak over Elia op de Karmel ging het mij erom dat kerkmensen steeds meer uitgedaagd worden door buitenkerkelijken om te laten zien dat het geloof werkt. Inderdaad moeten we hier zeer voorzichtig mee omgaan, maar mijn punt is dat buitenstaanders hiermee vragen aan ons stellen. Velen in onze kring doen genezingen en wonderen af als iets van vroeger, terwijl ik wel eens vrees dat ons ongeloof ervoor zorgt dat de Heere weinig wonderen doet (zoals in Nazareth).

Het is zeker waar dat mensen in de naam van Jezus wonderen kunnen doen, zonder dat ze bij Hem horen. Daarom moeten dergelijke praktijken getoetst worden. Wonderen zijn niet verboden, maar behoren in afhankelijkheid van de Heere en tot Zijn eer te gebeuren! De toetsing van zo’n persoon kan plaats vinden op basis van leer en leven: is de prediking in overeenstemming met de Schriften en blijkt in het leven de praktijk der godzaligheid? Aan de vruchten kent men de boom. Die vruchten zijn omvattender dan wonderdaden (zie Gal. 5:22).

Tot zover een beknopte reactie op de vragen. In mijn boek ‘Vergeving en genezing: ziekenzalving in de christelijke gemeente’ (Zoetermeer, 1997 en herdrukken) ben ik hier veel uitvoeriger op ingegaan.

Met vriendelijke groet,
Prof. dr. M. J. Paul

Lees meer artikelen over:

Calvijngebedsgenezing
Dit artikel is beantwoord door

prof. dr. M.J. Paul

  • Geboortedatum:
    13-03-1955
  • Kerkelijke gezindte:
    PKN (Hervormd)
  • Woon/standplaats:
    Oegstgeest
  • Status:
    Actief
270 artikelen
prof. dr. M.J. Paul

Bijzonderheden:

-Eindredacteur Studiebijbel OT
-Senior docent Oude Testament (CHE)
-Deeltijd hoogleraar OT te Leuven (B)
-Directeur-bestuurder THGB

Bekijk ook:


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Geen reacties
Je kunt niet (meer) reageren op dit bericht. De reactiemogelijkheid is niet geactiveerd of de uiterste reactietermijn van 1 maand is verstreken.

Terug in de tijd

(...) Hoe moet ik dit opvatten, hoort dit bij de Heere God dienen of is het echt te vroom?

Op school (reformatorisch) voel ik me vaak alleen doordat men mij vaak maar vroom vindt. Ik ben bang dat ik dat ook echt ben, maar ik ga niet de clown uithangen om erbij te horen ofzo! Ik wil de Heere...
Geen reacties
15-05-2006

LIJDEN IN en Aan de Kerk

Ik ben een vrouw van 24 en al enkele jaren belijdend lid van de Gereformeerde Gemeenten. Nu is het zo dat ik er helemaal klaar mee ben. Met heel het geloof of vooral de kerk eigenlijk. Ik bid en lees ...
15 reacties
15-05-2015

Esther trouwde met gescheiden Ahasveros

Misschien een wat bijzondere vraag, maar ik moet opeens aan hertrouwen na een scheiding denken bij het verhaal van Ahasveros en Esther. In de refo-wereld wordt verschillend en vaak streng gedacht, maa...
Geen reacties
15-05-2020
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering