Vijf vragen uit het volwassendoopformulier
Ds. M.A. Kuyt | Geen reacties | 12-03-2007| 00:00
Vraag
Waarom worden de vijf vragen uit het volwassendoopformulier niet aan de ouders van kinderen die gedoopt worden gesteld? Ouders nemen toch het geloof van hun kindje voor hun rekening totdat de volwassen leeftijd is bereikt? Ik vind dit vreemd. Ouders die hun kindje willen laten dopen hoeven niet perse te geloven, terwijl in het volwassenformulier ook wordt opgeroepen om te volharden in het Heilig Avondmaal.
Antwoord
Wanneer we de vragen van de beide doopformulieren vergelijken, dan zien we veel overeenkomsten. Dat kan ook niet anders, want het volwassendoopformulier is eigenlijk niet anders dan het doopformulier van de kinderen, aangevuld met enkele uitweidingen. Omdat in de tijd van de Reformatie door het optreden van de wederdopers vele kinderen ongedoopt bleven, ontstond in later tijd de behoefte om ook een formulier samen te stellen voor de doop van volwassenen. Het formulier voor de volwassendoop is dus eigenlijk een kopie van die van de kinderdoop (tot in de bewoording toe). Het verschil bij de vragen is dit, dat aan de volwassenen, die gedoopt worden, gevraagd wordt naar hun boetvaardigheid (=bekering) oftewel naar een christelijke levenswandel. In het formulier wordt duidelijk gesteld dat volwassenen alleen gedoopt kunnen worden als zij belijdenis doen van het geloof en hun boetvaardigheid. Voor het laatste worden enkele bewijsplaatsen aangehaald uit het NT.
De vijf vragen, die gesteld worden, wijken daarom niet wezenlijk af van wat aan de ouders van de kinderen, die gedoopt worden, gevraagd wordt. Alleen worden de vragen bij de volwassenen, die zelf gedoopt worden, in de vorm van een belijdenis gegoten, namelijk die van het persoonlijk geloof in God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De volwassene belijdt in God de Schepper te geloven, Die alles onderhoudt. De volwassene belijdt zondaar voor God te zijn en zijn gerechtigheid in Jezus Christus te zoeken. De volwassene belijdt dat hij standvastig zal zijn in de leer (waaronder het gebruik van het H. Avondmaal) en in het leven (vraag 5). Dit alles is vrucht van de Heilige Geest.
Op zich zouden deze vijf vragen ook best gesteld kunnen worden aan de ouders, die hun kinderen ten doop houden. Het enige verschil is, dat in de vijf vragen bij de volwassendoop met meer nadruk gevraagd wordt naar persoonlijk geloof en bekering (en dat kan natuurlijk niet aan de gedoopte kinderen gevraagd worden).
Dit persoonlijke geloof ontbreekt echter niet in het doopsformulier voor de kinderen. In de vraag, die ik nu behandel, bespeur ik een bepaald misverstand met betrekking tot de ouders van de kinderen, die ten doop gehouden worden. Er wordt namelijk gezegd: "Ouders die hun kindje willen laten dopen hoeven niet perse te geloven", enz. Dat is een misverstand. Het is niet zo, dat de volwassenen die in het formulier van de volwassendoop genoemd worden gelovigen zijn, terwijl de ouders die hun kinderen ten doop houden, waarschijnlijk of helemaal niet geloven. De ouders die hun kinderen ten doop houden worden aangesproken als geliefden in de Heere Christus (net als bij het Avondmaalsformulier).
In het oorspronkelijke formulier stond: “Formelier om den heiligen doop uit te richten”. Na vaststelling van het doopformulier door de synode hebben sommige uitgevers boven het gebruikelijke formulier de toevoeging geplaatst, dat dit formulier bestemd was om de heilige doop “aan de kleine kinderen” te bedienen, terwijl later deze kleine kinderen nog nader werden aangeduid als de kleine kinderen der “gelovigen”. Er zijn er geweest, die deze toevoeging “der gelovigen” ongepast vonden, omdat niet bekend is of de doopouders ware gelovigen zijn. Anderen hebben het opschrift zo laten staan, omdat het precies verwoordt, waar het in het doopsformulier om gaat. Het gaat daar niet over kinderen van mensen, over wie we in grote twijfel verkeren of ze gelovigen zijn. Duidelijk wordt in het formulier gesproken over: geliefden in de Heere Christus.
Bovendien laat Art.34 van de Ned. Geloofsbelijdenis er geen misverstand over bestaan, hoe onze vaderen de doopouders zagen, namelijk als gelovigen. In Art.34 wordt meer dan eens gesproken over de kinderen der gelovigen.
Ik haal ter verduidelijking een stukje aan uit het boekje van ds. H. van den Belt: "Een eeuwig verbond. Over de betekenis van de heilige doop": "Geliefden in de Heere Christus", gaat wel wat verder dan wat gewoonlijk onder “geliefde gemeente” wordt verstaan. De uitdrukking van het doopformulier is een verwijzing naar de liefde van Christus die tot de doopouders en hun kinderen uitgaat. Zij worden aangesproken als christenen, dat wil zeggen als gelovige en bekeerde ouders. Zij behoren een persoonlijke geloofsrelatie met de Heere te hebben. Zij kennen Hem, hebben Hem lief en willen met Hem leven om Hem te loven en te prijzen. Alles vol gebrek en slechts een klein begin, maar toch moet het er zijn. En waar dat niet is? Daar houdt het formulier geen rekening mee. Het zegt niet: “mocht het maar zo wezen.” Het is zo, of het is niet zo. Als het niet zo, rust de volle verantwoordelijkheid voor de doop op de schouders van de ouders. Dat is een verantwoordelijkheid te zwaar om te dragen, een last om onder te bezwijken, tenzij wij door het geloof verstaan, dat de Heere Zelf onze lasten wil dragen" (blz.30).
Waar de vraagsteller misschien voor vreest, namelijk dat de ouders, die bij de doop van hun kinderen “ja” zeggen op de drie vragen, mogelijk niet het ware geloof belijden (en er dus “makkelijk” van af komen) en daarom beter de vijf vragen zouden kunnen beantwoorden, waarin het persoonlijke geloof veel meer onderstreept wordt en de “ja-zeggers” dus meer op hun persoonlijk geloof gewezen worden, is ongegrond.
De drie vragen die aan de ouders gesteld worden zijn niet minder “inhoudelijk” dan de vijf vragen aan de volwassenen, die gedoopt worden. Het gaat bij allen, die vragen beantwoorden, hetzij voor zichzelf, hetzij voor hun kinderen om het ware geloof. In de gemeente van Christus kunnen we met minder niet toe.
En als we niet kunnen belijden, dat we ware gelovigen zijn, dan zullen zowel de drie als de vijf vragen ons op de knieën moeten brengen met de bede: U hebt het Zelf gezegd, Heere, dat al wat mij ontbreekt, U mij dat schenkt, mild en overvloedig. Op Uw trouw verbond!
Geve de HEERE, dat we de doop in Zijn Naam aan ons bediend, verstaan zullen met een gelovig hart, dat alles van Christus verwacht.
Ds. M. A. Kuyt, Huizen
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M.A. Kuyt
- Geboortedatum:17-04-1957
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Wijk en Aalburg
- Status:Inactief