Standen in het genadeleven
Ds. M.A. Kuyt | Geen reacties | 14-05-2005| 00:00
Vraag
In bepaalde kerken wordt geleerd dat er standen zijn in het genadeleven. Wat wordt hiermee precies bedoeld en hoever moeten we hierin gaan als we de bijbel er op naslaan?
Antwoord
Met de standen in het genadeleven wordt bedoeld, dat de mens die God zoekt (of beter gezegd: die zoekend gemaakt is door de Heere) bepaalde stadia, fases, doorloopt voordat hij kan zeggen dat hij met God verzoend is. Deze standen worden zorgvuldig onderscheiden en worden chronologisch (in de tijd) ervaren. Aan de hand van Jacob bij Bethel en Pniël wordt bijv. een onderscheid gemaakt tussen Jacob, die bij Bethel een gezicht krijgt op Christus, terwijl hij bij Pniël mag weten met God verzoend te zijn.
De stadia worden verbonden met het onderscheiden kennen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Eerst wordt God gekend als vertoornd Rechter, dan als verzoend Rechter en vervolgens als Vader. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de inplanting in Christus (bij de wedergeboorte, die onbewust geschiedt) en de omhelzing van Christus (waardoor de rechtvaardigmaking plaatsvindt, die bewust geschiedt). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de mogelijkheid van zalig worden (de Middelaar wordt ontsloten) en het daadwerkelijk zalig-gesproken worden door het geloof in Christus op het moment dat de zondaar Christus omhelst.
Bij de zogenaamde oude schrijvers vinden we sporen van deze standenleer, al is zij nog niet zo uitgewerkt als in later tijd. Vooral via het gezelschapsleven is de weg die de zondaar gaat om met God verzoend te worden verder in kaart gebracht en gesystematiseerd. In de tijd van de Reformatie vinden we deze uitgewerkte standenleer niet.
Ook in de Schrift kunnen wij een uitgewerkte standenleer niet terugvinden. Tenzij we verschillende geschiedenissen in de bijbel, met name in het OT (over het leven van David, Jozef en andere bijbelheiligen bijv.) gaan vergeestelijken. Ook de onderscheiding die de apostel Johannes in één van zijn brieven maakt nl. die in kinderen, jongelingen en vaders kan niet dienen om de standenleer te onderbouwen.
De standenleer heeft een dogmatische achtergrond. Wedergeboorte en rechtvaardigmaking worden scherp van elkaar onderscheiden om allerlei remonstrantse invloeden de pas af te snijden. De nadruk valt op de wedergeboorte als de eerste daad van Gods eenzijdig werk in het hart van de zondaar, opdat geen mens zou roemen in eigen wil of geloof. De standenleer wil recht doen aan de ervaring van de gelovigen, die vaak een weg gaan van strijden en worstelen, van roepen en wenen, van gemis aan vrede, voordat zij tot de volle overgave en de vrede met God komen. Deze leer sluit dan ook aan bij de ervaring van die gelovigen, die een gelijksoortige weg zijn gegaan. Ze past dan ook binnen een bevindelijk geloofsklimaat, zoals dat zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft binnen bepaalde groepen en kerken. Ze wil bovenal pastoraal zijn en recht doen aan de bekommerden, die heen en weer geschud worden. Ze kennen Christus nog niet, maar worden via de prediking van deze stadia gebracht tot bewuste kennis van de Middelaar.
Kortom: de standenleer wil recht doen aan het onderscheid dat er is tussen de gelovigen. Ze wil recht doen aan de onderscheiden gangen die God gaat in het leven van Zijn kinderen.
Dat is op zich te prijzen. Want de Schrift kent wel degelijk onderscheid. Ds. C. Harinck in zijn boek: “De toeleidende weg tot Christus” onderstreept dat Christus spreekt over lammeren en schapen. Er zijn kinderen en volwassenen in het geloof (Hebr.5:12-14 en Hebr.6:1). Sommigen moeten gevoed worden met melk, anderen met vaste spijs. De gelovigen zijn nieuwgeboren kinderkens die begerig zijn naar de redelijke onvervalste melk om op te wassen. De Schrift spreekt over gelovigen die zijn als een gekrookt riet en een rokende vlaswiek (Jes. 42:3). Er is klein geloof en er is groot geloof. Er zijn zwakken en sterken. Er is beginnend geloof en geoefend geloof. De kinderen Gods moeten volwassen worden. Aan een ieder wordt de genade gegeven naar de maat der gave van Christus. Er is dus opwas in het geloof. Ds. Harinck noemt dit standen (blz.224).
Persoonlijk zou ik dit woord liever niet gebruiken vanwege de vele misverstanden. Het is beter om bij de eenvoudigheid van de Schrift te blijven en te spreken over zwak en sterk geloof. Over klein en groot geloof. Of hoogstens over toevluchtnemend en bevestigd geloof. De Schrift maakt niet zozeer onderscheid tussen zoekers, die niet zeker zijn van hun geloof (die in hun gemis leven) en sterkgelovigen, die bewust Christus omhelzen, maar de Schrift onderscheidt wel binnen het geloof groei en verachtering in de genade. Het gaat om het ene zaligmakend geloof als werk van Gods Geest in het hart, dat groei kent. En de ene keer sterker en de andere keer zwakker op Christus is gericht.
Op deze wijze houden we wedergeboorte en geloof bij elkaar en vervallen we niet tot eindeloze onderscheidingen die meer op de psychologie van het geloven terug te voeren zijn, dan op de Schrift zelf. Bovendien is het gevaar groot, dat we teveel met de christen bezig zijn in plaats van ons te richten op Christus, Die aan de gelovigen geschonken is tot volkomen rechtvaardigmaking en heiligmaking. Alle ware gelovigen hebben deel aan Christus. De één leeft er echter meer uit dan de ander. Maar het is niet goed om de opwas in de genade te laten uiteenvallen in allerlei stadia. Calvijn spreekt over niet over standen. Wel over trappen in het geloof. Voor hem is dat een ander woord voor “vermeerdering van het geloof”. Laten we het daarbij houden.
Dat zijn we aan onze 'stand' als gereformeerden verplicht...!
Ds. M. A. Kuyt
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M.A. Kuyt
- Geboortedatum:17-04-1957
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Wijk en Aalburg
- Status:Inactief