Naamvallen en lidwoorden in Statenvertaling
Gereformeerde Bijbelstichting | Geen reacties | 13-02-2025| 12:24
Vraag
Een taalkundige vraag voor iemand van de Gereformeerde Bijbelstichting. De, het en een zijn lidwoorden. Nu gaat mijn vraag over het lidwoord “de” in de Bijbel. Vaak wordt dan het woord “den” gebruikt, maar ook niet altijd en overal. Eén voorbeeld: in Jesaja 63:11 staat “de zee” en in vers 12 staat “den arm” en “de rechterhand.” En dit vind je de gehele Bijbel door, waarbij mij niet duidelijk waarom deze verschillen worden gemaakt. Wellicht is er iemand die dit kan uitleggen?
Antwoord
In de tekst van de Statenvertaling wordt gebruikgemaakt van naamvallen. Dat heeft invloed op de lidwoorden. “De” wordt gebruikt voor een onderwerp (eerste naamval of nominatief): “De man, de vrouw staat daar, de kinderen staan daar.” Als het een lijdend voorwerp is (vierde naamval of accusatief), wordt het “den” in het mannelijk geslacht: “Ik zie den man”, maar “Ik zie de vrouw” en “Ik zie de kinderen.”
“Den arm” is in de genoemde Bijbeltekst een lijdend voorwerp van het mannelijk geslacht; “arm” is grammaticaal gezien een mannelijk woord.
Daarnaast is er ook nog de tweede naamval (genitief) en de derde naamval (datief). De genitief is bijvoorbeeld “het zand der zee” (“zee” is een vrouwelijk woord) of “het huis des mans.” De datief is bijvoorbeeld “want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal” in Lukas 2:10. “Den volke” is hier trouwens onzijdig enkelvoud (!), dus: die voor al/heel het volk wezen zal. Ook datief zijn de onderstreepte woorden in “De HEERE is goed dengenen [voor degenen] die Hem verwachten, der ziele [voor de ziel] die Hem zoekt.”
Dit is het belangrijkste als het gaat over de naamvallen, in relatie tot het lidwoord. Er is nog meer over te zeggen (bijvoorbeeld het gebruik van naamvallen na voorzetsels of in combinatie met bepaalde werkwoorden), maar dat laat ik nu maar even buiten beschouwing.
Naamvallen hebben lange tijd onze taal bepaald en functioneerden om grammaticaal te kunnen onderscheiden wat de functie van een woord in de zin is. Dat is vooral van belang als die functie anders niet geheel duidelijk zou zijn. Een bekend voorbeeld van dit laatste is de zin “De discipel dan welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus…” (Johannes 21:7). De vierde naamval “welken” maakt duidelijk dat het een lijdend voorwerp is, en dat Jezus dus Degene is Die liefde had voor deze discipel, en niet andersom. Vanuit het Grieks, dat ook naamvallen gebruikt, is dat eveneens duidelijk.
Met vriendelijke groet,
Drs. C. C. Bremmer,
Wetenschappelijk medewerker GBS
Dit artikel is beantwoord door
Gereformeerde Bijbelstichting
- Kerkelijke gezindte:Divers
- Woon/standplaats:Leerdam
- Status:Actief
