Gods verbond, kinderdoop en beloften
A. J. C van Gent | Geen reacties | 21-10-2024| 15:24
Vraag
Ik weet dat er al veel geschreven is, ook op Refoweb, over de vraag voor wie de beloften nu eigenlijk zijn. Maar mag ik toch nog wat naar voren brengen en een Bijbelse vraag hierover stellen? Hoewel ikzelf niet behoor tot de Gereformeerde Gemeenten, maar wel veel predikanten uit dit kerkverband hoor, is mij in veel preken opgevallen dat er inderdaad verschil wordt gemaakt tussen de algemene beloften van het Evangelie en de beloften van het Genadeverbond. Een Evangeliebelofte is bij voorbeeld Jesaja 45 vers 22: “Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer.” Wordt ook veel aangehaald en is een algemene belofte, bestemd voor heel de gemeente.
Gaat het echter om de beloften van het Genadeverbond, dan zijn deze beloften niet bestemd voor de hele gemeente, maar alleen voor Gods volk, de uitverkorenen. Zoals de belofte uit Ezechiël 36 vers 26: “En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en u een vlesen hart geven.” Nu mijn vraag: waarom waren dan de beloften van het Genadeverbond zoals in Ezechiël. 36, wèl bestemd voor heel het huis van Israël? “Daarom zeg tot het huis Israëls…” (er staat zelfs in Ezechiël 36 vers 37: “Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden dat Ik het hun doe”). Waarom worden dan deze beloften nu gezien als alleen bestemd voor Gods volk (de uitverkorenen) zodat de hele gemeente daar niet op pleiten kan? Ik las ergens dat Comrie (is volgens mij binnen de Gereformeerde Gemeenten erg geliefd) gezegd heeft: “Zoek van de voorwaardelijke beloften te vluchten tot de onvoorwaardelijke beloften (Genadeverbond) waarin God belooft deze dingen te werken.” Zo’n oproep hoor ik dan ook niet.
Zo heb ik ook een aantal doopdiensten meegemaakt. Ik heb eigenlijk nooit daarin horen zeggen, dat de belofte van het Genadeverbond aan dàt gedoopte kind werd verzegeld (zoals dan aan alle gedoopte kinderen van de gemeente). Vaak wordt dan gezegd: “De belofte die God aan Zijn (uitverkoren) Kerk verzegelt.” Dan denk ik, waarom dan nog de kinderdoop? Volgens hoort de volwassendoop bij zo’n uitspraak. Nu weet ik dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn (Romeinen 9:6) en er “tweeërlei kinderen des Verbonds” zijn, maar het gaat nu over de verzegeling van de beloften van het Genadeverbond aan àl de gedoopte kinderen, zodat ook zij daarop mogen pleiten! (“dat Ik het hun doe!”).
Onderscheidt de Gereformeerde Gemeenten, als het over deze dingen gaat, zich hiermee dan niet van andere reformatorische kerkverbanden, zodat dit ook een eventuele kerkelijke eenheid in de weg staat? Dat zou toch wel heel droevig zijn.
Antwoord
Beste vriend of vriendin,
Je snijdt diepgaande thematiek aan in jouw vragen. Terecht zeg je dat op Refoweb al veel over deze onderwerpen te vinden is. En wat te denken aan de -soms verhitte- discussies tijdens bijeenkomsten en op online fora, maar ook de vele preken, artikelen, boeken, scripties en dissertaties. Feitelijk vraag je naar de onderscheiding van Gods beloften, de (kinder)doop en de link met kerkelijke eenheid of verdeeldheid. Het behoeft geen betoog dat antwoorden op deze thematiek uiteenlopen, dwars door kerkmuren heen. Wat betreft de uiterst verdrietige kerkelijke verdeeldheid, geloof ik niet dat dit versmald kan worden tot een of enkele oorzaken. Daarom laat ik dit deel van je vragen verder rusten.
Laat ik beginnen met je vraag over de kinderdoop. De Heidelbergse Catechismus noemt deze doop “het teken des Verbonds” (Heidelbergse catechismus vraag en antwoord 74). Kinderen van dit verbond worden gedoopt in de Naam van de Drie-enige God. Er is niet pas sprake van het verbond ná de bediening van de doop, maar de kinderdoop is het teken en zegel van het al bestaande genadeverbond. De bediening van de kinderdoop vereist geloof. Zoals het klassieke doopformulier de ouder(s) terecht aanspreekt met: “Geliefden in de Heere Christus…” Die aanspraak dringt bij elke ouder tot persoonlijk zelfonderzoek over zijn/haar staat voor God. Maar het dringt ook tot, door Gods genade, (opnieuw) gelovig te zien op de Heere Jezus Christus. Hierbij is wel van belang dat de doop niet gegrond is in het geloof van (een van) de ouder(s), maar dat de doop Gods instelling is. De kinderen worden door Hem apart gezet en geheiligd in Christus. Zij zijn bestemd voor de HEERE en Zijn dienst. Het zijn kinderen van de gemeente van Christus en niet (alleen) kinderen van de gelovige ouder(s). Tot zover mijn eerste opmerkingen over verbond, geloof en kinderdoop.
Verder geldt, wat jij ook aangeeft, dat sprake is van tweeërlei kinderen van het verbond. Net als in Gods Woord onder Israël sprake is van tweeërlei verbondskinderen. Alle jongetjes van Gods verbondsvolk ontvangen van de HEERE de belofte van het verbond en het verbondsteken. Zij zijn de kinderen van het Koninkrijk. De ernstige keerzijde lezen we ook in de Bijbel: “En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis…” (Mattheüs 8:12). Hoe kunnen deze verbondskinderen, met het teken en zegel van Gods verbond, verloren gaan? Jezus sprak: “…hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen (…); en gijlieden hebt niet gewild” (Mattheüs 23:37). Dat is de ernstige realiteit: verbondskinderen die verloren (zijn ge)gaan om eigen schuld, door ongeloof, onwil en verharding.
Vanuit het voorgaande is de vraag welke reikwijdte Gods verbond heeft voor het Bijbelse Israël - Abrahams zaad- en voor de nieuwtestamentische christelijke gemeente. Sommigen menen dat het bij Abraham en zijn nageslacht alleen gaat om het letterlijke zaad, zijn ‘vleselijke kinderen’, en dat dit zaad een beeld is van de oprechte gelovigen in het Nieuwe Testament. Dat is een deel van de waarheid. Echter zou er dan als het ware een ‘knip’ zitten tussen Gods verbond met het héle Bijbelse Joodse volk en de christelijke gemeente, waarvan dan alleen de oprechte gelovigen tot Gods verbond zouden behoren. Naar mijn overtuiging is deze visie een versmalling van Gods verbond en doet dit niet volledig recht aan het hele Bijbelse getuigenis. De HEERE heeft het genadeverbond met Abraham opgericht (zie Genesis 17:7) en beloofde dat Hij zijn God zal zijn en ook de God van zijn kinderen. In het Oude Testament heeft God Zich grotendeels alleen aan Israël geopenbaard, maar in het Nieuwe Testament wordt duidelijk dat deze tussenmuur is afgebroken en het heil ook voor de heidenen is gekomen (zie Efeze 2:11-22). Hier zou veel meer over te zeggen zijn, maar een antwoord op Refoweb kan geen volledige en alles omvattende theologische verhandeling zijn. Van belang is echter dat het verbond met Abraham in het Oude Testament en Nieuwe Testament wezenlijk hetzelfde is, maar wat de uitvoering betreft is het anders (zie: Calvijn, Institutie, II, H10.2)
Wanneer de wezenlijke eenheid van het Oude Testament en Nieuwe Testament wordt beleden, dan gaat ook de lijn van Gods genadeverbond voort. In het Oude Testament staat dat Abraham God geloofde op Zijn Woord (Genesis 15:6) en ontvangt daarna het verbondsteken. Zijn zoon Ismaël ontvangt op dezelfde dag -opmerkelijk!- het teken van de besnijdenis (Genesis 17:26). En als Izak geboren is ontvangt hij dit verbondsteken op de achtste dag, naar Gods instelling (Genesis 21:4). Zouden Ismaël en Izak dit teken en zegel hebben ontvangen op het moment dat zij net als hun vader de Heere op Zijn Woord hebben geloofd? Nee, dat staat er niet. In het Nieuwe Testament lezen we in Handelingen 2 iets vergelijkbaars. Petrus roept op tot bekering en doop en zijn hoorders zullen de gave van de Heilige Geest ontvangen (Handelingen 2:38). Daarna volgt: “Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal” (Handelingen 2:39). Zo zien we dat God in het Oude Testament Zijn belofte gaf aan Ismaël en Izak, en later ook aan Ezau en Jakob. Maar dat de HEERE dit ook vanaf het Nieuwe Testament nog geeft aan alle verbondskinderen, zij ontvangen met de kinderdoop het verbondsteken en -zegel. In het Oude Testament horen verbond, besnijdenis en Gods belofte bij elkaar; in het Nieuwe Testament zijn verbond, doop en belofte ook verbonden. Als je dit van elkaar losmaakt, dan is jouw terechte vraag: waarom dan nog de kinderdoop?
Toch is met het voorgaande niet alles gezegd. Want als God iets heeft beloofd, dan doet Hij het toch? Het zoeken naar een logische oplossing voor dit soort menselijke vragen is de reden dat over deze onderwerpen al eeuwenlang wordt gediscussieerd. Wij krijgen onze gedachten niet logisch geordend. Wij willen graag de ogenschijnlijke tegenstrijdigheden oplossen, zoals: Gods verborgen verkiezing, Zijn verbond en beloften en het door Zijn Geest gewerkte geloof in Christus. Bedenk echter dat Gods gedachten hoger zijn dan onze gedachten (Jesaja 55:9b). We mogen daarom vrijmoedig en eerbiedig alle Bijbelse gegevens laten staan en ons ootmoedig berusten in het Woord van de HEERE. Met Calvijn mogen we vasthouden dat God in Zijn verbond en met de doop aan ons en onze kinderen beloften doet, die in Zijn vrijmacht in de uitverkorenen worden vervuld. Het krijgen van de beloofde zegen is volkomen Gods genade en het níet krijgen van die beloofde zegeningen wordt veroorzaakt door het vasthouden aan de zonde en het in ongeloof moedwillig verwerpen van Gods verbondsbeloften.
Goed, tot nu toe is het gegaan over Gods verbond, de kinderdoop en Zijn beloften. Je vraagt echter ook naar het onderscheiden van diverse beloften. Hierover is veel geschreven. Ik wil je dan ook aanmoedigen tot zelfstandig onderzoek. Primair door te graven in Gods Woord, biddend om de verlichting van de Heilige Geest. Verder kan je informatie van Refoweb gebruiken, te vinden via de zoekfunctie. Daarnaast zijn veel toegankelijke theologische boeken beschikbaar. Ik geef enkele suggesties voor verder onderzoek, passend bij jouw vragen. In opdracht van de Synode van de Gereformeerde Gemeenten is “Louter genade” (2002) uitgegeven. In 2017 is het boek “Gods beloften in het persoonlijk leven” van ds. C. Harinck verschenen. Twee boeken die verbonden zijn met de puriteinse traditie en raken aan deze thema’s: “De Schatkamer van de Evangelische beloften voor allen zeer wijd geopend” (Ralph Erskine), en: “Door de liefde van Christus gedrongen”. “Geloof en belofte in de prediking van Andrew Gray en de gebroeders Erskine” (dr. A. de Reuver). Vanzelfsprekend is er veel meer te vinden, maar dit zijn enkele aanzetten voor zelfstandig onderzoek. Mocht je meer theologisch zijn aangelegd, dan neem ik aan dat je de weg weet te vinden naar meer Bijbelgetrouw theologisch studiemateriaal.
Toch wil ik het niet alleen houden bij enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. In het spreken over Gods beloften acht ik het van wezenlijk belang dat het Evangelie alle beloften aanbiedt in Christus. In 2 Korinthe staat: “Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons” (2 Korinthe 1:20). Daarom is de welmenende aanbieding van en nodiging tot Christus in de verkondiging onmisbaar, ja, zelfs geboden. De apostel Paulus getuigt dat dit Evangelie een kracht Gods tot zaligheid is en daarom schaamt hij zich er niet voor (Romeinen 1:16). De nood is hem opgelegd: “En wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig” (1 Korinthe 9:16b). Vanuit die Evangelieverkondiging heeft iedere hoorder het recht van toegang tot Gods beloften, zoals puriteinen schrijven. Dit recht van toegang is om het Evangelie, waarin alle beloften in Christus worden aangeboden, te geloven en aan te nemen. En alleen diegene die deze aanbieding, door Gods genade en de werking van Zijn Geest, met een gelovig hart aanneemt, ontvangt Christus met al Zijn weldaden en voor diegene zijn al Gods beloften dan absoluut verzegeld.
Zoek daarom niet naar een pleitgrond in Gods beloften zónder Christus, maar vlucht naar de Zaligmaker Zelf en naar Zijn wijduitgebreide armen. Geef gehoor aan Jesaja 45:22 en laat u met God verzoenen (2 Korinthe 5:20). Dan zal de HEERE, die niet liegen kan en aan heel Israël Zijn beloften heeft gegeven, ook nu heel persoonlijk Ezechiël 36:26 vervullen. Zou Hij het spreken en niet doen? Nee, de HEERE doet wat Hij belooft! Het ‘probleem’ zit daarom aan onze kant. Precies zoals de Heere Jezus zegt: “…gijlieden hebt niet gewild” (Mattheüs 23:37). Daarom beroemt Paulus zich in Filippenzen 3:3-8 niet op zijn eigen afkomst, voorrechten en werken, want hij was -als besneden Jood en ijverige wetsgeleerde- een vervolger van de gemeente. Paulus zocht God niet, maar hij werd gezocht. Lees maar: “Broeders, ik acht niet dat ik zelf het gegrepen heb” (Filippenzen 3:13), maar de Heere greep Paulus: “…waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben” (Filippenzen 3:12). Dat is het wonder! De HEERE, de Verbondsgod, biedt in Zijn Evangelie al Zijn beloften in Christus aan. En Hij staat Zelf garant voor de heerlijke vervulling, waardoor het waarheid zal zijn: “…en niemand uit hen is verloren gegaan…” (Johannes 17:12m).
Met mooie groet,
A.J.C. van Gent
Dit artikel is beantwoord door
A. J. C van Gent
- Geboortedatum:28-10-1990
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Heinenoord
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Docent economie en godsdienst | Ouderling
Bekijk ook: