Leeruitspraken Ger. Gem. en aanbod van genade
Ds. C. Harinck | Geen reacties | 18-01-2023| 14:22
Vraag
Het aanbod van genade is een onderwerp dat de gereformeerde gezindte al heel lang verdeeld houdt. Begin vorige eeuw heeft de controverse over de twee- en drieverbondenleer en de consequentie daarvan voor onze kijk op het aanbod van genade geleid tot de leeruitspraken van 1931 van de synode van de Gereformeerde Gemeenten. Met enige regelmaat komen daarover vragen op Refoweb en ook recent staan de uitspraken van 1931 weer onder kritiek. Een predikant uit de Ger. Gem. die zich veel met 1931 heeft beziggehouden is ook panellid van Refoweb, ds. C. Harinck. Graag wil ik hem de vraag voorleggen over hoe 1931 zich verhoudt met de Dordtse leerregels.
Daaraan wil ik het volgende toevoegen. In 2003 schreef de CGK-predikant ds. J. M. J. Kieviet een recensie van het boek van ds. C. Harinck “De prediking van het Evangelie”. Met dankbaarheid stelde hij vast dat ds. Harinck in zijn boek de gedachten van de verdedigers van de drieverbondenleer, ds. Jongeleen en professor Van der Schuit, correct en helder heeft verwoord. Daarbij noteerde ds. Harinck:
“Het is misschien niet overbodig hier op te merken, dat verschillende oudvaders en ook ons doopformulier op deze wijze over het genadeverbond spreken.” Hierna stak ds. Kieviet de hand in eigen kerkelijke boezem. Begin citaat:
“Al heel lang loop ik met de vraag hoe het toch komt dat onze Christelijke Gereformeerde Kerken zich de laatste tientallen jaren hebben ontwikkeld tot wat ze zijn? Een nadere aanduiding geef ik niet, maar u begrijpt wat ik bedoel. Hoe is het toch zo gekomen? Waar ligt toch de wending? Wat heeft onze kerken zo ver gebracht? Zo ver weg namelijk. Op veel plaatsen zo ver weg van (wat Hendrik de Cock noemde) ‘de gronden der vaderen’. Zou het kunnen zijn dat het iets te maken heeft met de drieverbondenleer? Zou er een verband kunnen liggen met de lijnen die getrokken zijn vanuit die leer - in prediking en pastoraat? Is het wellicht mogelijk dat er in de loop van de jaren meer nadruk is komen te liggen op wat de ‘bondeling’ al bezit, namelijk in de belofte en minder op wat er moet gebeuren, namelijk in wedergeboorte en bekering? Kan het zijn dat in de prediking wel de ’bediening’ van het verbond accent ontving, maar minder het ‘wezen’, namelijk het wonder van Gods welbehagen in Zijn eeuwige verkiezing? Heeft een bepaalde invulling van de verbondsleer er mogelijk niet toe geleid dat er minder ontdekkend en meer ‘opbouwend’ werd gepreekt? Met als gevolg dat de kerken vol raakten met ‘bezittende’ mensen, die echter van het arme-zondaarsleven voor de Heere niet wisten. Ik vrees dat hier toch een verband ligt met de onder ons gangbare verbondsopvatting. Althans met de wijze waarop die in de loop van de jaren in prediking en pastoraat ging functioneren. Nee, dat is nooit de bedoeling van ds. Jongeleen en de zijnen geweest. Net zo min als ons doopformulier en de Catechismus hieraan debet zijn. Maar achteraf moet ik zeggen dat de vrees van ds. Kersten en de zijnen niet geheel ten onrechte is geweest. De praktijk laat het zien. En nu kan het zijn dat op haar beurt de tweeverbondenleer en wat ermee samenhangt binnen de Gereformeerde Gemeenten een bepaalde mate van lijdelijkheid tot gevolg heeft gehad. Evenzeer onbedoeld. Maar die spiegel moet men zichzelf maar voorhouden. Dat behoeven wij voor hen niet te doen. Het lijkt me dat de gezamenlijke les is: Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle!”
Einde citaat. Ik meen dat dit citaat een evenwichtiger licht op 1931 geven dan dat in de meeste debatten over dit onderwerp naar voren wordt gebracht.
Mijn vraag is of ds. Harinck hierop in het licht van de huidige controverse zou kunnen reageren.
Antwoord
De zes uitspraken van de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1931 staan in verband met de felle strijd die gevoerd is over de leer van twee- of drie verbonden.
Ik wil beginnen met er op te wijzen dat mijn vriend en broeder wijlen ds. H. Paul een wijs antwoord heeft gegeven op de vraag 'Synodeuitspraken over twee- en drie verbondenleer' of we deze artikelen maar niet beter zouden kunnen herroepen. Hij antwoordde het volgende:
“De synode-uitspraken van 1931 moeten we bezien in het kader van de discussie over de twee en drie verbondenleer. Daarbij werd de leer van de twee verbonden als schriftuurlijk beschouwd. In de Westminster Confessie (artikel 7) vinden we de volgende uitspraak: Omdat de mens door zijn val zich ongeschikt maakte te leven door het werkverbond, heeft het God behaagd een tweede verbond, gewoonlijk genoemd het genadeverbond, op te richten. Waardoor Hij vrij zondaren de zaligheid door Jezus aanbiedt, vereisend geloof in Hem opdat zij gered zouden worden. En belovend te geven aan allen die verordineerd zijn tot de zaligheid Zijn Heilige Geest om hen gewillig en bekwaam te maken om te geloven.”
Ds. Paul zegt dan vervolgens: “Qua inhoud verschilt de formulering van de synode-uitspraak niet van deze Confessie. Alleen de volgorde is anders. Het was wellicht beter geweest de formulering van deze Confessie over te nemen. Dat zou minder tegenspraak hebben opgeworpen. Men vergeet bij de kritiek echter veelal dat ook artikel 6 is opgenomen, waarin het aanbod van genade voluit functioneert. Ontbinden van de uitspraak zou te veel misverstand oproepen.” Tot zo ver ds. H. Paul.
We merken dat de leer van de twee verbonden oude papieren heeft. Zij werd vooral beleden door de Schotse en Engelse theologen. In Europa was men meer beïnvloed door Bullinger, die het verbond op de zichtbare kerk betrok. De Gereformeerde Gemeenten beleden de twee verbonden, de Christelijke Gereformeerde kerken de drie verbonden. Het zijn twee rechtzinnige opvattingen over het verbond. De leer van drie verbonden kan echter de gedachte wekken dat je door je doop al een waar kind van het verbond ben. Uit de opmerkingen van ds. Kieviet kunnen we leren waarheen de visie van de drie verbonden kan leiden. De noties van wedergeboorte en het werk van de Heilige Geest komen dan onder druk te staan. Je moet geloven wat je reeds in de doop geschonken is. Geen wonder dat de Ger. Gem. daarvoor beducht was.
Uit de bespreking ter Synode weten we dat men eerst alleen wilde uitspreken dat het genadeverbond onder de beheersing van de verkiezing staat. Dat was voldoende om de verbondsopvatting van de Christelijke Gereformeerde Kerk af te wijzen. Het fundament van het genadeverbond is inderdaad Gods eeuwig voornemen om een gemeente van uitverkoren zondaren door Christus te redden uit de val. Artikel 6 benadrukt dan echter dat ondanks dat het genadeverbond onder de beheersing van de verkiezing staat, er van de bekendmaking van dit genadeverbond een aanbieding van Christus uitgaat tot alle hoorders van het Evangelie. Zij worden allen tot dit verbond genodigd. Tot zover iets over deze artikelen. Ik hoop niet dat de strijd van toen zich zal herhalen.
Ik merk dat de discussie zich nu op en ander punt richt, namelijk op de prediking en met name de aanbieding van Gods genade, die door de prediking van het Evangelie tot alle hoorders komt. Wie de wereld van de gereformeerde gezindte kent weet dat daar inderdaad veel vragen over leven. En juist op dat punt is er nu kritiek op de zes artikelen van 1931. De verwoording over de prediking en de verantwoordelijkheid van de mens in deze artikelen, zo moet ik eerlijk zeggen, is niet zo duidelijk en Bijbels. Ds. Van den Brink wijst daar niet geheel ten onrechte op. Wat hij er echter als conclusie uit trekt, vind ik te vergaand. Daarover wil ik nu proberen wat te zeggen, dat hopelijk Gods waarheid en het welzijn van Zijn kerk mag dienen.
Leeruitspraken Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika 1931
- Dat het Verbond der Genade staat onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid, dat het wezen des Verbonds daarom alleen geldt de uitverkorenen Gods en nooit gelden kan het natuurlijk zaad. Dat aard en wezen van Verbond der Verlossing en Verbond der Genade één zijn en niet twee. In wezen is het één Verbond.
- Dat de Heilige Schrift slechts spreekt van twee Verbonden in betrekking tot des mensen eeuwige staat, n.l. het Verbond der Werken en het Verbond der Genade.
- Dat wat het wezen des Verbonds betreft, de Heilige Schrift alleen spreekt van twee Hoofden; Adam hoofd van het Verbond der Werken, Christus Hoofd van het Verbond der Genade, volgens Rom. 5:12-19, 1 Kor. 15:22, enz.
- Dat een verbond in zijn wezen twee partijen kent; dat gelijk God met Adam, als het vertegenwoordigend hoofd van al zijn zaad, het Verbond der Werken heeft opgericht, alzo met Christus, als het vertegenwoordigend Hoofd van al de Zijnen, het Verbond der Genade, terwijl het (subjectief) wordt opgericht, met de uitverkorenen, als zij door wedergeboorte en geloof in de tijd in dat Verbond worden ingelijfd.
- Dat het Verbond der Genade van God een bediening heeft ontvangen, een openbaringsvorm, die wisselde en die meerderen omvat dan de uitverkorenen Gods. Deze laatsten echter alleen zijn wezenlijk in het Verbond begrepen.
- Dat de verantwoordelijkheid van elk mens wortelt in de schepping. Geschapen naar Gods beeld, eist God van de gevallen mens Zijn beeld terug. En die verantwoordelijkheid is groter, naarmate God met hem bemoeienissen maakt. In het bijzonder wordt die verantwoordelijkheid groter door de ernstige aanbieding van Christus en de Verbondsweldaden in het Evangelie, als blijkt uit vele plaatsen als Ezech. 33:11, Matth. 23:37, Luk. 10:13-15, Joh. 3:36, 5:40, 2 Kor. 5:20, Openb. 22:17, enz.
Ds. Van den Brink zegt: Sommigen verwelkomen de uitspraak (bedoeld is uitspraak 6). Zij zien hier een aanknopingspunt voor een ruim en onvoorwaardelijke aanbod van genade. Er wordt immers over “de ernstige aanbieding van Christus gesproken.” Van den Brink bestrijdt dat. Hij zegt: “De formulering over de prediking en de verantwoordelijkheid van de mens daarvoor, legt een ander accent. Artikel 6 wil de aanbieding van Christus nadrukkelijk zien als iets wat thuishoort in het werkverbond! De verantwoordelijkheid van de mens wortelt, volgens artikel 5 in de schepping en niet in het Evangelie. Artikel 6 zegt immers: dat de verantwoordelijkheid van elk mens wortelt in de schepping. Geschapen naar Gods beeld, eist God Zijn beeld terug en die verantwoordelijkheid is groter naarmate God met hem bemoeienissen maakt. In het bijzonder wordt die verantwoordelijkheid groter door de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie.”
Van den Brink vindt dit in strijd met de Dordtse Leerregels, die stellen dat het Evangelie vergezeld gaat van een bevel van bekering en geloof. “Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte allen verkondigt moet worden met bevel van bekering en geloof” (Dordtse leerregels hoofdstuk 2 artikel 5). Dit is een terechte opmerking. Bij het Evangelie en niet bij de schepping hoort de heilige ernst dat “die niet geloofd zal hebben, verdoemd zal worden”, Markus 16: 16. Van den Brink trekt dan de volgende conclusie: “Artikel 6 wil de aanbieding van Christus aan de hoorders nadrukkelijk zien als iets wat thuishoort in het werkverbond. Het wortelt in de schepping, niet in het Evangelie.” Dit is wel juist opgemerkt. Van den Brink leest daarin: “Christus wordt aan de hoorders aangeboden, maar niet met het doel dat zij Hem zullen aannemen. Gods intentie met het aanbod is alleen om ons temeer schuldig te stellen.”
Indien dit waar is, wordt het Evangelie wel ontdaan van zijn reddende kracht. Het schijnt inderdaad alsof artikel 6 achter het Evangelie niet de ontfermende God wil zien, maar slechts de eisende God. Het Evangelie schijnt niet reddend, maar schuld-vermeerderend te zijn. Dan is het Evangelie echter geen Evangelie meer. Voorwaar geen kleine beschuldiging!
Ik wil uitspreken dat de nadruk in de zes artikelen op de verzwaring van je schuld door je kennis van het Evangelie wel Bijbels is, denk maar aan wat Jezus zegt over Kapernaüm en Bethsaida, maar dat dit toch niet het wezenlijke doel van de prediking van het Evangelie is. Het doel van de prediking is: mensen tot geloof te brengen. We lezen in de Dordtse Leerregels: “En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap”, Dordtse Leerregels hoofstuk 1 artikel 3.
Artikel 6 wijst echter maar op één doel, de vermeerdering van onze schuld. Deze verkeerde opvatting over het doel van de prediking van het Evangelie heeft er, volgens Van den Brink, toe geleid dat de prediking in de Ger. Gem. en in de Ger. Gem. in Ned. verworden is tot een gevaarlijke dwaling. Hij gebruikt zelfs de woorden: “Het Evangelie is tot een valstrik gemaakt. Je vermeerdert met het horen van het Evangelie alleen je schuld. Je hoort het alleen maar tot je oordeel. Het Evangelie wordt je niet aangeboden opdat je zou geloven, maar heeft alleen te doel om je schuldig te stellen en rechtvaardig te kunnen verdoemen.” Hij gelooft dat het Evangelie dat door de meeste predikanten in de Ger. Gem. verkondigd wordt, een misleidende en verlammende boodschap en een levensgevaarlijke dwaling is. Het maakt het Evangelie tot een valstrik. God wil je er alleen schuldiger door maken. Je hoort het tot je oordeel. Het leidt tot je verdoemenis. Je kunt beter van het Evangelie afblijven en eerlijk onbekeerd blijven. Hij noemt dit het Evangelie met kleine lettertjes. Lettertjes die je in een valstrik leiden, zoals de kleine letters van een polis. God zou met de prediking van het Evangelie maar één doel hebben, namelijk: om je des te rechtvaardiger te kunnen verdoemen. Van den Brink beschuldigt predikers dat zij mensen vervullen met wantrouwen jegens God. God zou met de prediking niet ons behoud op het oog hebben. Volgens hem gaat er een misleidende en verlammende boodschap door onze gezindte. Hij noemt dan met name de Gereformeerde Gemeenten.
Het is een ontzettende beschuldiging. Indien dit waar is kleeft het bloed van zielen aan onze handen. Wat kan ik hier op zeggen? Ik vrees dat het gedeeltelijk waar is, maar ook dat het te scherp en algemeen gesteld is. Er is niet één dominee die preekt om alleen de verdoemenis van zijn hoorders te verzwaren. Al is het Evangelie soms ook een reuk des doods ten dode. Maar de prediker ziet wel uit naar oprechte bekering en waar geloof. Dat hij met alles wat zich bekering en geloof noemt niet altijd blij is, kan ik ook begrijpen. Zij spreken niet zonder reden daarom ook over zelfonderzoek. Het moet een echt geloof zijn. Het moet vooral in de vruchten gezien worden.
Bij het nalezen van de lezing van ds. Van den Brink en andere uitzendingen van hem via Refoweb is mij gebleken dat hij wel met kennis van zaken spreekt en ook scherp kan analyseren. Ik geloof ook dat hem het heil van mensen ter harte gaat. Hij vindt het erg dat het Evangelie van zijn reddende kracht ontdaan wordt door het stellen van allerlei voorwaarden eer je het mag geloven. En hij heeft helaas ook reden om op ontsporingen te wijzen. De woorden van Comrie zijn helaas maar al te waar:
“Hij heeft rijkdom voor uw armoede, klederen voor uw naaktheid, schoonheid voor uw mismaaktheid en een almachtige arm voor uw machteloosheid. Zoek u dan maar in alles zoals gij zijt, op eeuwige en louter vrije genade te werpen. Ik kan u verzekeren op het getuigenis van Gods Woord, dat al waart u de grootste zondaar onder de zon, als gij komt Hij u geenszins zal uitwerpen. Namelijk in de aanbieding van het Evangelie. Want ofschoon de uitverkorenen alleen zalig worden, zo wordt het aanbod van genade echter tot allen gedaan die het Woord horen. Het ware te wensen, dat men in elke leerrede dit aanbod hoorde; mogelijk zouden de predikatiën van meer kracht zijn voor arme overtuigde zielen. Hoezeer is het te beklagen, dat het slechts nu en dan gedaan wordt; dat het voorwaardelijk geschiedt, en er plichten en vereisten zo zeer bezwachteld is, zodat in plaats dat de arme zondaars op de roependen stem zouden komen zoals zij zijn, zij zolang moeten staan totdat zij deze en gene vereiste dingen vinden. O hoe troebel zijn dikwerf de wateren van het heiligdom! Hoe weinigen zijn er die de banen verhogen en tot een arm en ellendig volk roepen: neemt van de wateren des levens om niet.”
Dat geldt helaas ook vandaag.
Ik hoop dan ook dat de kritiek van ds. Van den Brink tot bezinning op de prediking zal leiden. De prediking van het onvoorwaardelijke aanbod van Gods genade in Christus zou de prediking ten goede komen. Het zou de prediking van velen warmer en wervender maken. Maar Van den Brink zoekt in zijn kritiek wel de uitersten op en Hij vergeet daarmee zaken die in de prediking belangrijk zijn. Van den Brink beklemtoont sterk dat er maar één voorwaarde is: “Je moet het Evangelie geloven. De beslissing valt niet in de uitverkiezing, niet in de wedergeboorte of in de ellendekennis. De beslissing over eeuwig wel of wee valt in het geloof of ongeloof.”
Ik kan dit tot op zekere hoogte onderschrijven. Je leest dit ook in Dordtse Leerregels. “Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn Gods. Maar die dit aannemen en de Zaligmaker Jezus met een waarachtig geloof omhelzen, die worden door Hem van de toorn Gods en van het verderf verlost en met het eeuwige leven begiftigd” (Dordtse Leerregels hoofdstuk 1 artikel 4).
Maar dan moet je ook andere Bijbelse zaken niet vergeten, zoals: wat is een waar geloof? En wat de Catechismus vraagt: vanwaar komt zulk geloof? (vraag 65). En dan wordt toch niet alleen gezegd: door het horen van het Evangelie en de wilskeuze van de mens, maar: “Van de Heílige Geest ,die dit geloof in onze harten werkt door verkondiging van het Evangelie.” Er is een gevaar in het steeds herhalen dat de beslissing bij het geloven of niet geloven valt en dat die beslissing van de mens doorslaggevend is. Je kunt dan zelfs bij een machteloze God uitkomen, wiens handen gebonden zijn en moet afwachten of de mens geloven wil of niet.
Het is hier dat ik toch wat correctie zou willen aanbrengen. Van den Brink heeft bijvoorbeeld zijn bedenkingen tegen de uitdrukking: “maar je moet toch eerst je zonden en ellenden kennen voordat je in Jezus kunt geloven”. Zijn antwoord op de vraag is dan: “Je moet het Evangelie geloven.” Hij legt alle nadruk op het geloven van het Evangelie. Hij heeft gelijk dat er slechts één weg en één voorwaarde is: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”, Handelingen 16: 31. Maar hoe kom je tot dit geloof. En doe je dit alleen met je verstand? Is het een kwestie van: ik kan maar beter geloven, anders loopt het slecht met mij af? Of heeft dit te maken met een gekende en gevoelde nood? En heb je in je eisen dat het Evangelie geloofd moet worden wel oog voor hen in je gemeente, die daar een harde strijd mee strijden en roepen: “Heere, ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp.” De Bijbel laat zien dat de mensen die tot Jezus komen allen een bepaalde nood kenden, waarvoor zijn tot Hem kwamen. De kennis van onze ellende wordt niet zonder reden het eerste stuk genoemd in onze Heidelbergse Catechismus. Het ware geloof woont in een door schuldbesef gebroken en verslagen hart. We hebben van nature geen behoefte aan Jezus. We kunnen het heel goed zonder Hem doen. We hebben aan wat zelfgemaakte godsdienstigheid genoeg. Het is inderdaad nodig te weten hoe groot je zonden en ellenden zijn om in Christus te geloven. Calvijn spreekt er over dat we moeten inzien dat we schuldig staan voor de hemelse Rechter. De kennis van ellende maakt ons niet zalig, maar is onmisbaar om het Evangelie te waarderen. De diepte van die kennis bepaalt de Heere. De ellendekennis is diep genoeg en zwaar genoeg, wanneer het ons brengt om in Jezus Christus onze zaligheid te zoeken.
Velen zullen dit een voorwaardelijk Evangelie noemen, maar het is slechts de weg die tot Jezus leidt. De Heere heeft bekering en geloof, hongeren en verzadigd worden, zijn zonden bekennen en vergeven worden, samengevoegd. En ook in dezen geldt: wat God heeft samengevoegd, scheidde de mens niet. Het is opmerkelijk dat in de aanbieding van de genade in de Schrift, adresseringen voorkomen die op de ellende van de mens wijzen. Jezus preekte het Evangelie in de synagoge te Nazareth met de woorden van Jesaja 61: “De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Mij gezalfd. Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart. Om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht. Om de verslagenen heen te zenden in vrijheid.” We worden niet vanwege onze goedheid genodigd, maar vanwege onze schuld en verlorenheid. Geloven in Jezus doe je niet als verkorene, maar als verlorene.
Ik hoop dat de onrust en de vragen die ds. Van den Brink heeft losgemaakt, mogen leiden tot een krachtige prediking van het Evangelie. Het is het medicijn voor een vervallen en machteloze kerk. Deze Evangelienodiging is waarschijnlijk nooit zo Bijbels verwoord dan door Joseph Hart. Vandaar dat ik afsluit met zijn bekend gedicht over de Evangelie-nodiging.
Come, ye sinners, poor and wretched,
Weak and wounded, sick and sore.
Jezus ready stands tot save you ,
Full of pity , joined with power;
He is able, He is willing, doubt no more.
Let not conscience make you linger,
Nor of fitness foundly dream;
All te fitness He requireth,
Is to feel your need of Him. This He gives you
T'ís the Spirit's rising beam
Come, ye weary, heavy laden. Lost and ruined by the fall
If you tarry till you are better
You will nver come at all. Not te righteous,
Sinners Jesus came to call.
Ds. C. Harinck
Lees ook de 2 vervolgvragen aan ds. Harinck: 'Aanbod van genade hoort bij genadeverbond'
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. Harinck
- Geboortedatum:09-04-1933
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Kapelle
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus
Bekijk ook: