God narekenen
Ds. H. D. Rietveld | Geen reacties | 24-05-2022| 15:55
Vraag
Regelmatig hoor ik een menselijk bedacht Godsbeeld. We beredeneren het vaak (logischerwijs) allemaal vanuit ons tijdelijk menselijk verstand. Ik krijg de indruk dat ons beperkte menselijk denken de oorzaak is van veel meningsverschillen die er niet zouden hoeven zijn. Het is goed dat er dogma’s zijn, begrijp me goed, maar soms krijg ik het gevoel dat we op een terrein komen waar wij mensen helemaal niets te zoeken hebben.
Neem bijvoorbeeld het zogenaamde supra- en infralapsarisme. Persoonlijk heb ik er altijd een beetje moeite mee als het daarover (hoewel zelden) gaat. En wat meer bekend, het spanningsveld tussen de uitverkiezing en onze verantwoordelijkheid om ons te bekeren. Ik meen dat het Calvijn was die ook geloofde dat er een verborgen verband tussen beide zaken is, die in de eeuwigheid geopenbaard zal worden. Als Petrus (door Gods Geest) ons bekend maakt: dat één dag bij de Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. En Psalm 90 ons laat weten: van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God. Dan kom ik tot de conclusie dat bij God de complete tijd van schepping tot wederkomst, maar ook de eeuwigheid, alles tegelijk gebeurt. Dan staat mijn verstand stil en ik begrijp dat nooit. En dat is maar goed ook, want anders zou ik als God zijn (Genesis 3:5).
Ik geloof zeker dat God een God is van orde en niet van willekeur. Maar of God vóór of na de val besloten heeft om de mens te verkiezen, gaan we dan God (met eerbied gesproken) niet teveel in onze menselijke tijdvakken indelen? Ik zie hier de zonde tegen het tweede gebod op de loer liggen, of is dat te voorbarig? Ik ben er meer voorstander van om deze zaken met eerbied te bewonderen in plaats van nieuwsgierig tot in menselijk detail vast te leggen.
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Een aantal dingen ter beantwoording van deze brede vraag die ook een wat breder antwoord verdient.
Wij mensen hebben ons verstand van de Heere gekregen om te denken. Dat behoort bij het beeld Gods dat onze Schepper ons heeft toebedacht. We weten uit de Bijbel dat ons verstand is verduisterd door de zondeval. Daarom kunnen we nooit de verschijnselen van ons menselijk bestaan hier op aarde of in de kosmos doorgronden. De resultaten van het huidige onderzoek van de ruimte doen ons alleen al duizelen over de enorme afstanden en de veelheid van zonnestelsels. Zó groot is God! En ook de allerkleinste onderdeeltjes van de schepping (denk aan de resultaten van de nano-wetenschap waarin het gaat om één miljoenste deeltjes van de geschapen materie) heeft Hij zijn hand!
De vraagsteller lijkt m.i. terecht ook te denken dat de tijd een geschapen categorie is, waaraan de Heere niet is onderworpen, maar wij wel. De verhouding eeuwigheid en tijd is voor ons dan ook niet te bevatten.
Wij kunnen ons zelfs afvragen: als wij zo klein zijn, heeft Hij dan nog wel bemoeienis met mij? Kan en wil Hij dat eigenlijk wel? Daar is buiten de Bijbel niets over te zeggen. Terecht zegt de vraagsteller dat God in alles te groot is voor ons verstand. Terecht zei een van Jobs vrienden: God is groot en wij begrijpen (Hem) niet (36:26).
Psalm 139 gaat ons voor om alles maar bij de Heere neer te leggen: Hij doorgrondt alles en iedereen. Calvijn heeft terecht gezegd: Buiten Christus is God voor ons kleine mensen een labyrint (doolhof), maar in Christus is Hij voor ons een genadig God en Vader. Ik denk ook aan de wijze woorden van Prediker (3: 11): "God heeft ieder ding mooi gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mens het werk dat God gemaakt heeft, kan uitvinden, van het begin tot het einde toe". Hij waarschuwt dus bij voorbaat dat we via welk wetenschappelijk speurwerk ook nooit het begin van hemel en aarde kunnen ontdekken. Laat staan de toekomst kunnen weten.
Toch is het een verkeerd Bijbelgebruik wanneer we bijvoorbeeld met een beroep op Jezus’ vermaan om te worden als een kind (Matt.18: 3) ervoor zouden pleiten om alles zo eenvoudig mogelijk te houden en liefst maar niet dieper na te denken. Het gaat Hem in deze uitspraak niet om simplisme, maar om de innerlijke houding van geestelijke ontvankelijkheid voor Gods openbaring, zoals een kind gelooft wat zijn ouders zeggen. Denk aan de kleine Samuël: "Spreek Heere, want Uw knecht hoort".
Theologie als wetenschap die ootmoedig over Gods Woord na-denkt mag er dus zijn. Zo zijn er altijd mensen geweest die Gods openbaring hebben willen na-denken. Bekend is het uitgangspunt van de kerkvader Anselmus van Canterbury: Credo ut intelligam (ik geloof opdat ik zal begrijpen). In de Middeleeuwen was er het onderscheid tussen de theologie als de koningin van alle wetenschappen met daarna(ast) de vrije kunsten, zoals letterkunde en meetkunde. Zo is ooit onze moderne wetenschap begonnen toen de natuur nog als Gods scheppingswerk werd gezien en de gelovige Zijn werken mocht naspeuren. Sinds de Bijbel als bron van geopenbaarde waarheid is losgelaten staat de westerse mensheid voor het probleem om het zinvolle van alles ontdekken. Uitkomend op de trieste constatering dat heel het leven zinloos is en tijdelijk. Meer niet.
Maar zoals gezegd: al vroeg kwam de theologie op, de wetenschap van de Godgeleerdheid met de Bijbel als bron. Er kwamen dogma’s (leerstellingen of doctrines) waaraan die in de kerk gezag werd toegekend. Dogmatiek is in de theologie het onderdeel dat zich speciaal met de kerkelijke leer bezig houdt. Theologen brachten onderscheidingen aan zoals infra- en supralapsarisme of een twee- of drieverbondenleer. Ook was bijvoorbeeld de verhouding tussen Gods verkiezende liefde en onze verantwoordelijkheid een twistpunt dat tot de Dordtse Leerregels heeft geleid. Dat zijn diepgaande vraagstukken die inderdaad voor ons moeilijk te doorgronden zijn. (Vandaar dat de Dordtse Leerregels waarschuwen tegen een “nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten”; hoofdstuk 1 artikel XVI). Bij dit belijdenisgeschrift gaat het dus niet zozeer om zorgvuldig en eerbiedig proberen uit te zoeken hoe de Heere gedacht en besloten heeft, maar dat het volstrekt alleen aan Gods genade te danken is dat zondaren gaan geloven en gered worden.
Calvijn, die door de vraagsteller wordt aangehaald (waarschijnlijk is de “n” in het woordje “nooit” er per ongeluk bijgetypt) heeft inderdaad een verband gelegd tussen de verkiezing en verantwoordelijkheid, maar heeft dit nooit als een door ons te ontrafelen probleem willen zien. Zeker niet als een struikelblok voor het geloof dat tot Christus de toevlucht neemt. Bekend is zijn uitspraak dat hij zondaren niet naar de verborgen raad van God wil laten speuren, maar hij beveelt hen rechtstreeks naar Christus te gaan. Sterker nog: Christus is de spiegel waarin wij onze verkiezing mogen aanschouwen. In zijn preken is hij zo gunnend en nodigend als wat.
Als het goed is, is theologie er ten dienste van de kerk. Als Christelijk Gereformeerd predikant denk ik aan het adagium van onze Theologische Universiteit: Denken om te dienen. Of, om het met de Utrechtse gereformeerde academicus Voetius (17e eeuw) te zeggen: Wetenschap moet met geloof verbonden zijn. Theologen kunnen verschillend denken over de betekenis van Bijbelteksten, maar het uitgangspunt moet toch altijd zijn dat de Bijbel het geopenbaarde Woord van God is en dat alles wat daarin staat (de afgesloten canon) voor ons de norm van geloven, denken en handelen behoort te zijn. Dan kan er dus verschil van inzicht zijn omdat het slechts menselijk inzicht is. De reformatoren waren het ook niet over alles eens.
Voor de helderheid is het ook goed om onderscheid te maken tussen de theologie als wetenschap en de belijdenis van de kerk. De belijdenis is opgesteld als een samenvatting van wat God ons in de Bijbel heeft geopenbaard. In de brieven van de apostelen klinkt telkens de waarschuwing om bij de leer te blijven (bijv. Rom. 6;17; 16:17; 2 Kor. 4:2,3; Hebr. 4: 14; 1 Petr.1:22; 2 Joh. 9; Op. 2:25). Zo zijn de oudkerkelijke belijdenissen ontstaan. Zij zijn opgesteld toen er dwalingen in de kerk opkwamen en zijn bedoeld als een geloofsregel voor de kerkleden en als spreekregel naar buiten toe: dit geloven en belijden wij op grond van Gods Woord. Zij bevat alleen hoofdlijnen. Over bijzaken (en die zijn er genoeg) kan er verschillend worden gedacht. Maar deze hoofdzaken, zoals in de reformatorische traditie zijn vastgesteld en in de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis geformuleerd, vormen het hart van het christelijke, gereformeerde geloof (ik bedoel dus geen kerkverband).
De hogere dingen moeten we inderdaad aan de Heere overlaten. Dat ben ik helemaal met de vraagsteller eens. We moeten onze plaats voor God weten en Hem in Zijn genadige grootheid en wijsheid leren aanbidden. Naar het voorbeeld van wat Paulus schrijft in Rom. 11: 33 aan het eind van zijn betoog over Gods bijzondere handelen met Zijn verbondsvolk Israël: "O diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?" (HSV)
En denken we tenslotte ook nog aan wat Paulus aan het eind van de lofzang op Gods liefde zegt in 1 Kor. 13:12: "Nu kijken we door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen we zien van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen, zoals ikzelf gekend ben" (HSV).
Ds. H. D. Rietveld
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. D. Rietveld
- Geboortedatum:06-11-1947
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Nijkerk
- Status:Actief
Bijzonderheden:
emeritus