Uitgesloten Moabieten
Ds. A. de Lange | Geen reacties | 02-11-2021| 15:41
Vraag
Het is duidelijk dat er soms teksten zijn die God direct tot de mensen toen, en tegelijkertijd direct tot ons, spreekt (soms zegt Hij het zelf, soms door middel van een mens). Er zijn soms ook uitspraken in de Bijbel van mensen die je niet letterlijk moet naleven, maar die toch in de Bijbel staan, simpelweg om de geschiedenis weer te geven. In de meeste gevallen kan je die twee wel uit elkaar halen, afhankelijk van wie het zegt en in welke omstandigheden. Maar bij sommige bijbelteksten is dit lastig te onderscheiden.
In Deuteronomium 23:3 verbiedt Mozes dat Moabieten (en Ammonieten) tot in de tiende generatie (dus eigenlijk voor eeuwig) niet in de gemeente van God mogen komen. In eerste instantie lijkt het alsof God hier door Mozes spreekt. Vervolgens heb je het boek Ruth, een Moabitische vrouw die zich vermengt met Gods volk. Iets wat Mozes (mogelijk, maar niet definitief) door Gods ingeving verboden heeft. Toch is het vrij duidelijk door de Bijbel heen te zien dat God positief over Ruth denkt en het niet erg vindt dat ze zich niet aan het gebod van Mozes houdt. Dit wordt extra bevestigd wanneer blijkt dat Jezus uiteindelijk een ‘Zoon’ van Ruth is. Ruth wordt zelfs vermeld in het geslachtsregister van Jezus, terwijl het heel ongebruikelijk was vrouwen in geslachtsregisters op te nemen.
Op basis hiervan dacht ik dus in eerste instantie dat het verbod een menselijke uitspraak van Mozes zelf was, die hij in zijn woede sprak, zonder dat God er daadwerkelijk achter stond. Maar even later lees je in Nehemia 13:1-3 weer dat, na het lezen van de boeken van Mozes, het volk de Moabieten (en Ammonieten) alsnog apart zet, wat suggereert dat de woorden (mogelijk) alsnog van God kwamen.
Mijn vraag: hoe moet ik dit opvatten? Komt God terug op Zijn geboden of dachten de Israëlieten dat het een gebod van God was, terwijl het eigenlijk enkel een uitspraak van Mozes was? Of is er een andere verklaring?
Antwoord
Bedankt voor de vraag. Moeten we een onderscheid maken tussen wetten die meer van een feilbare Mozes zouden stammen en wetten van de onfeilbare God? Ik zou daar de oplossing niet zoeken. Ten eerste niet omdat ik bijbels gezien het niet juist vind om dat onderscheid te maken. Ten tweede niet, omdat het niet nodig is.
Ik ben meer geneigd om goed te kijken naar de context van bijv. Deut. 23:3. Waaruit worden Moabieten uitgesloten? Uit de samenkomst van de gemeente van de Heere; dus uit de officiële bijeenkomsten en vergaderingen. De toelating tot de vergadering staat gelijk met een volledig burgerschap, met het bijbehorende recht deel te nemen aan uitingen van godsdienst en het recht te trouwen. Die is er dus niet voor o.a. Moabieten. Dit wordt gemotiveerd vanuit het volksgedrag van Moab in het verleden: “Vanwege het feit dat zij u onderweg niet met brood en water tegemoetgekomen zijn toen u uit Egypte wegtrok; en omdat de Moabiet Bileam, de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië, tegen u ingehuurd heeft om u te vervloeken” (Deut. 23:4).
Waarom werden sommige groepen uit de gemeente van de Heere uitgesloten? Dat is geen kwestie van discriminatie en achterstelling van bepaalde groeperingen. Waar het om gaat is dat Israël een heilig volk kan blijven. Het uitgangspunt is daarbij Gods liefde voor Zijn volk. Regels van uitsluiting hebben te maken met volkeren, die in het oude Midden-Oosten één op één geïdentificeerd werden met hun godsdienst en leefcultuur.
Ondertussen blijkt er in het Oude Testament wel ruimte voor te zijn dat enkelingen van die volkeren een volwaardige plek binnen Israël mogen krijgen. Dat kan gebeuren als zij naar Israël overkomen en hun eigen godsdienst en leefcultuur loslaten. Ruth is daar een duidelijk voorbeeld van.
Het lijkt dus zo te zijn, dat de algemene regel voor Israël is: volken met een andere godsdienst en afkomst, die als vreemdeling bij u willen verkeren, moet u goed ontvangen. Er moeten bij de oogst zelfs randen van akkers blijven staan voor de armen en voor de vreemdelingen. Maar zolang ze aan hun godsdienst en heidense leefcultuur vasthouden kunnen ze geen burgerschap in Israël krijgen. Maar in geval dat individuele personen met innerlijke bereidheid de overstap maken van hun oorspronkelijke volk naar Israël mogen ze hun plaats in Israël innemen. Zo gebeurt het bij Ruth. Het werd bij haar: “Uw volk is mijn volk en uw God mijn God.” Daarmee heeft ze toevlucht genomen onder Gods vleugels. En ze is door God helemaal aanvaard. In Nehemia 13 blijken echter leden van andere volkeren hun plaats onder Israël gekregen te hebben zonder innerlijke en praktische bekering. In die situatie wordt het wetsgedeelte van Deut. 23 rigoureus toegepast en worden uitheemse vrouwen weggestuurd.
Psalm 87 zingt er op een feestelijke manier van dat God aan Sion zo’n heerlijkheid geeft, dat leden van andere volken veelvuldiger de praktische en innerlijke overstap naar Israël maken: “Ik noem Rahab en Babel onder wie Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met de Cusjiet: die zijn daar geboren” (Ps. 87:4). De muur van afscheiding tussen Israël en de volken in de relatie tot God wordt pas in de tijd van het Nieuwe Testament afgebroken (Ef. 2:14-16).
Wat wij voor onszelf hiervan moeten vasthouden is:
1. Wees in de christelijke gemeente alert op de zuiverheid en heiligheid in geloof en leven. Want de Heere wil ook vandaag een heilig en toegewijd volk hebben.
2. Wees goed voor vreemdelingen. Laat asielzoekers niet in de kou staan.
3. Wees tegenover nieuwkomers in de christelijke gemeente duidelijk over wat God van ons vraagt in liefde en geloof ten opzichte van Hem. En help hen in te zien en te aanvaarden dat dit zo is, zodat ze van harte toetreden tot de gemeente. Dan mogen ze een volwaardige plaats innemen.
Nieuw-Lekkerland,
Ds. A. de Lange
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A. de Lange
- Geboortedatum:06-03-1960
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Nieuw-Lekkerland
- Status:Actief