Offeranden door het volk Israël
prof. dr. M.J. Paul | Geen reacties | 20-07-2021| 12:50
Vraag
De eerste vraag gaat over de offeranden die het volk Israël moesten brengen in de tabernakel/tempel. In de woestijn was dat qua reizen geen probleem, immers, de tabernakel was tamelijk dichtbij. Maar aangekomen in het land Kanaän werd dat een stuk lastiger voor de mensen die in het zuiden en noorden woonden. Kunt u schetsen hoe dat in een zuivere naleving van de wet eruit had moeten zien?
Ten tweede. Hierover nadenkend besefte ik ineens dat dit misschien de reden kan zijn dat het volk, tegen Gods verordeningen in, door het hele land heen offerhoogten gingen bouwen. Zeer tegen Gods wet in! Een volgende gedachte was dat aan deze zonde ook priesters zullen meegewerkt hebben. Is dit een juiste gedachtegang of moet ik dit anders zien?
Ten derde. Elia. Als Elia bij de berg Horeb is en de Heere God Zich openbaart in de zachte stilte en vraagt aan Elia: "Wat maakt gij hier?", dat Elia dan o.a. dit antwoordt: "...want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood..." enz. Eén van de punten die Elia aanhaalt als bewijs hoe erg het volk Israël het verzondigd heeft, is dat zij Gods altaren afgebroken hebben. En nu zit ik vast... Eén en andermaal "klaagt" de Heere over de verschillende koningen dat zij de altaren en offerhoogten niet weggenomen hadden. Kunt u mij deze passage uitleggen?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Beste vraagsteller,
In Exodus 23:17 staat het voorschrift dat alles wat mannelijk is drie keer per jaar voor het aangezicht van de Heere HEERE moet komen. Uit het verband blijkt dat dan de drie grote feesten gevierd worden: Pascha, Wekenfeest en Loofhuttenfeest. De opdracht wordt herhaald in Exodus 34:23. In Deuteronomium 16 staat een uitwerking. Ook daar klinkt de opdracht aan de mannen om te komen (Deut. 16: 16), maar in de praktijk zijn er veel meer gezinsleden. Daarom staat er: "En u moet zich verblijden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, u, uw zoon en uw dochter, uw slaaf en uw slavin, de Leviet die binnen uw poorten is, en de vreemdeling, de wees en de weduwe die in uw midden zijn, op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen" (Deut. 16: 11; vgl. Deut. 16: 14).
In de eerste Bijbelboeken staan allerlei voorschriften voor reiniging en het afleggen van de geloften. Na de geboorte van een kind moet er een offer gebracht worden (Lev. 12: 6-8). In geval van een ernstige huidziekte (vaak vertaald als melaatsheid) of verdachte uitslag op voorwerpen, moet een priester geraadpleegd worden (Lev. 13). Na genezing van de huidziekte moeten er offers gebracht worden (Lev. 14). Wanneer mannen of vrouwen genezen van ziekten die tot uiting komen in vloeiingen, is het ook nodig dat er geofferd wordt. Zij die een gelofte afleggen, raadplegen de priesters en brengen offers (Lev. 27).
Voor de Israëlieten die dicht bij het heiligdom woonden (Silo, Jeruzalem) was dit goed te doen. Voor hen die ver weg woonden, waren deze voorschriften moeilijk in praktijk te brengen.
In de Bijbel ligt veel nadruk op het ene centrale heiligdom (de tabernakel en later de tempel), maar daarnaast waren er nog meer mogelijkheden om te offeren. Aan het slot van Exodus 20, het hoofdstuk waarin de Tien Geboden staan, geeft God de mogelijkheid op allerlei plaatsen een altaar van aarde of steen te maken (Exodus 20:24-26). Dit zijn andere altaren dan die van goud of koper in de tabernakel, en komen overeen met de altaren die door de aartsvaders gebouwd werden. In het boek Deuteronomium staan drie verwijzingen naar zulke altaren. Wanneer zulke altaren gemaakt worden, mag er geen heidens symbool naast geplaatst worden (Deut. 16:21-22). Wanneer de Israëlieten het beloofde land binnentrekken, is het de bedoeling dat ze naar Sichem gaan en bij de bergen Ebal en Gerizim een ceremonie houden. Zes stammen gaan staan op de berg Gerizim, symbool van de zegen, en zes stammen gaan staan op de berg Ebal, symbool van de vervloeking (Deut. 27). De Israëlieten krijgen de opdracht op de berg Ebal een altaar van stenen op te richten (Deut. 27 vs. 5), overeenkomstig de bepaling in Exodus 20. De uitvoering van deze opdracht staat beschreven in Jozua 8: 30-35. De derde verwijzing in Deuteronomium is iets moeilijker te ontdekken. Mozes zegent de stammen. Ten aanzien van Zebulon en Issaschar zegt hij: "Volken zullen zij naar de berg roepen. Daar zullen zij offers van gerechtigheid brengen" (Deut. 33:18-19). Zeer waarschijnlijk wordt hier een berg in het gebied van deze stammen bedoeld.
De conclusie kan zijn dat de eredienst in Israël niet beperkt was tot het ene centrale heiligdom, maar dat er ook andere plaatsen waar geofferd werd.
Levietensteden
Wanneer de Israëlieten het beloofde land ingaan, krijgt ieder stam een eigen gebied toegewezen. De stam van Levi is hierop een uitzondering. Deze stam krijgt 48 steden toegewezen, verspreid over het gehele land (Joz. 21). Die spreiding over het land is belangrijk, want daardoor kunnen de Israëlieten dicht bij hun eigen woonplaats onderwijs ontvangen. Het is immers de taak van de priesters en levieten om onderwijs te geven. Tijdens de installatie van Aäron en zijn zonen wordt de taak van de priesters omschreven als "onderscheid maken tussen het heilige en het onheilige, tussen het onreine en het reine", om de Israëlieten in al de verordeningen te onderwijzen (Lev. 10:10-11). De profeten treden incidenteel op, vaak met een concrete en actuele boodschap, maar de hoofdtaak van het onderwijs ligt bij de stam van Levi (Deut. 33:8-10; 2 Kron. 17:8-9; 2 Kron. 35:3).
Voor zover ons bekend zijn de synagogen pas na de ballingschap ontstaan, maar mogelijk dat er in de Levietensteden ook bijeenkomsten waren om God te dienen. Hier konden de gezinnen naar toe en hier hadden zij gelegenheid de Levieten raad te vragen hoe zij concreet de Thora in praktijk moesten brengen. Dit was uiteraard ook belangrijk voor de mannen in de periode dat er geen feesten in het centrale heiligdom gehouden werden.
Samuël groeit op in de tabernakel in Silo. Dit heeft niet slechts te maken met de gelofte van Hanna, maar ook met het feit dat hij behoort tot de stam van Levi. Dat blijkt uit het geslachtsregister in 1 Kronieken 6:33-34. Op grond daarvan mocht Samuël dienst doen in het heiligdom en later ook op allerlei plaatsen offeren, zoals in Rama (1 Sam. 7:17) en in Bethlehem (1 Sam. 16:5). In later tijd treedt Elia op tegen de Baälpriesters. Op de Karmel is het restant aanwezig van een verwoest altaar voor de HEERE. Elia bouwt geen heel nieuw altaar, maar hij herstelt het verwoeste altaar (1 Kon. 18:30). In het volgende hoofdstuk klaagt de profeet dat de Israëlieten Gods altaren omver hebben gehaald en profeten hebben gedood (19:10,14). De Israëlieten hebben in de tijd van Elia de voorkeur gegeven aan heidense altaren en de altaren voor de HEERE vernield.
Het is waar dat in het boek Koningen "de hoogten" veroordeeld worden. Dit heeft te maken met het feit dat hier vaak andere goden vereerd werden, al of niet naast de God van Israël. Ook priesters hebben meegedaan aan deze vermenging. Vanwege dit misbruik besluiten de koningen Hizkia en Josia dat er alleen in Jeruzalem geofferd mag worden (2 Kon. 18:4; 2 Kon. 18 23:8). In hun tijd speelt de reisafstand een minder grote rol, want het Tienstammenrijk is in ballingschap gevoerd en deze koningen regeren alleen over het kleine Tweestammenrijk.
De mannen kregen de opdracht drie keer per jaar naar de tabernakel of de tempel te gaan. Dit was niet slechts een individuele verplichting, want als hoofd van het gezin waren zij verantwoordelijk voor het geestelijke welzijn van hun gehele gezin. In normale omstandigheden konden de gezinsleden meegaan, maar als door omstandigheden dat niet mogelijk was (zoals na de geboorte van een kind), konden zij thuis onderwezen worden. Dat was immers de opdracht die Mozes gegeven had (Deut. 6:7-9, Deut. 6 20-25).
De thuisblijvers hoefden geestelijk niet te verkommeren. Zij hadden ook in de eigen omgeving mogelijkheden om onderwezen te worden en om deel te nemen aan de dienst van de Heere. Er was meer dan alleen het landelijke heiligdom. Ter vergelijking: er is meer nodig voor de dagelijkse godsdienst dan dat de mannen drie keer per jaar naar de Dom in Utrecht gaan!
Het bovenstaande antwoord is ontleend aan mijn boek "Struikelblokken. Veertig vragen bij het Oude Testament" (Apeldoorn, 2020), hoofdstuk 17: "Waarom hoefden vrouwen en kinderen niet naar de tempel te gaan?"
Prof. dr. M. J. Paul
Dit artikel is beantwoord door
prof. dr. M.J. Paul
- Geboortedatum:13-03-1955
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Oegstgeest
- Status:Actief
Bijzonderheden:
-Eindredacteur Studiebijbel OT
-Senior docent Oude Testament (CHE)
-Deeltijd hoogleraar OT te Leuven (B)
-Directeur-bestuurder THGB
Bekijk ook: