Bekering of bedrog (2)
Ds. B.M. Meuleman | Geen reacties | 29-04-2021| 10:19
Vraag
Aan ds. Meuleman. “Niemand die ooit in het geloof zichzelf aan Jezus overgaf, kan daarna nog verloren gaan, ook al zou hij (in het ergste geval) de rest van zijn leven het zicht op Jezus verduisteren door zonden en ongeloof”, was één van de antwoorden in een vraag over bekering of bedrog. Maar word je dan niet te snel te makkelijk? Of, hoe kan je nou bekeerd zijn als je de rest van je leven verduisterd leeft in ongeloof en zonden? Dan zondig je toch tegen de Heilige Geest?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Bedankt voor je vraag. Het is goed dat je om opheldering vraagt waardoor eventuele misverstanden weggenomen kunnen worden. Ik heb mij in het antwoord waar je aan refereert bewust enigszins gechargeerd uitgedrukt en ik zal ook uitleggen waarom.
Mijn antwoord was een reactie op de vraag van iemand die niet weet of hij bekeerd is of dat hij zichzelf bedriegt. Dit is dus de vraag van iemand die worstelt met de vraag of hij bekeerd is of niet en hij is duidelijk bang om zichzelf te bedriegen. Anders zou hij deze vraag niet stellen. Hij wil graag zeker weten dat hij bekeerd is en dat hij rustig kan sterven, zo blijkt uit zijn vraag.
Wanneer iemand deze vraag stelt vanuit een oprechte bezorgdheid om zijn ziel en daar een Bijbels antwoord op verlangt, is dit een vraag die je anders moet beantwoorden dan wanneer iemand ‘voor het vaderland weg leeft’ en deze vraag stelt vanuit een kritische, ongelovige houding bijvoorbeeld. Of omdat iemand louter een verstandelijke, leerstellige uiteenzetting wil horen en Schriftuurlijke argumenten op een rijtje gezet wil zien. Hoewel het schriftelijk beantwoorden van vragen een bepaalde moeilijkheid met zich meebrengt omdat de achtergrond en de persoon van de vragensteller relatief onbekend zijn, maakt het toch wel verschil hoe een vraag gesteld wordt. Of, met andere woorden, hoe de gezindheid is van de vragensteller. En vaak komt in de manier van vragenstellen wel iets van die gezindheid naar voren. Gezien tegen de achtergrond van de genoemde vraag over “bekering of bedrog” heb ik gemeend onder meer te moeten reageren zoals ik gedaan heb. Dat heeft dus alles te maken met de context van de vraag en het verband waar hij in wordt gesteld.
Om iets meer context te geven aan mijn eigen antwoord: eerst heb ik geprobeerd aan te geven op welke grondslag iemand rustig kan sterven en welke rol daar de bekering in speelt. Vervolgens heb ik aangegeven welke rol vruchten van geloof en bekering (of welke kenmerken van genade) in iemands leven spelen om aan te geven dat wij niet onze gerustheid of zekerheid moeten baseren op het gevoel van het moment. Gevoelens zijn immers vluchtig en bieden geen zekere grond voor de zaligheid. Daarna heb ik Gods verkiezende liefde aangeduid als de diepste grond voor de zaligheid om aan te geven dat niets of niemand ons van Zijn liefde kan scheiden omdat Christus niemand verloren laat gaan die zich eenmaal in het geloof aan Hem heeft toevertrouwd. Dat heeft alles te maken met de volharding der heiligen die niet afhangt van ons menselijk kunnen of willen, van ons geloof of onze (dagelijkse) bekering maar die vastligt in Gods verkiezende liefde. In dat verband noem ik de passage waar je vraag over gaat, namelijk dat niemand die ooit in het geloof zichzelf aan Jezus overgaf, nog verloren kan gaan, ook al zou hij (in het ergste geval) de rest van zijn leven het zicht op Jezus verduisteren door zonden en ongeloof. Tot slot heb ik in mijn antwoord de weg gewezen naar Christus omdat alle twijfel en ongeloof moet wijken wanneer we tot Hem de toevlucht nemen en niets overhouden dan Jezus alleen. Het beste medicijn tegen zelfbedrog, ongeloof en onbekeerlijkheid is het zien op de hemelse Medicijnmeester. Je moet altijd bij Christus zijn omdat je ziel alleen in Hem rust vindt.
Dat gezegd hebbend, geef ik toe dat de passage die je uit mijn antwoord noemt, enigszins overtrokken is. Waarom? Om de vraagsteller pastoraal te bemoedigen en vooral heen te wijzen naar Christus en om in die weg geen ruimte te laten voor twijfel en ongeloof. Of zoals iemand als reactie op refoweb schreef, de vraag is niet zozeer: ben je bekeerd? Maar: wat dunkt u van de Christus?
Let ook op mijn formulering. Het eerste gedeelte van de zin is voluit en zonder enige twijfel waar. Ik denk dat je dat zult beamen: “Niemand die ooit in het geloof zichzelf aan Jezus overgaf, kan daarna nog verloren gaan.” Zou iemand nog wel verloren kunnen gaan, nadat hij zich aan Jezus had overgegeven, dan was Jezus geen volkomen Zaligmaker. Dan was het werk van zaligheid niet van begin tot eind Zijn werk. Dan zouden we altijd moeten twijfelen of wij wel daadwerkelijk zalig worden of misschien toch nog onze zaligheid verspelen, nadat we ons in het geloof aan Jezus hebben overgegeven. Het is Jezus Zelf Die in Joh. 10:27-28 zegt: “Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.” Als je eenmaal de stem van de Goede Herder hebt gehoord en Hem bent gaan volgen, draagt Christus Zelf er zorg voor dat je niet verloren gaat in der eeuwigheid.
Het tweede deel van mijn zin is meer hypothetisch, een veronderstelling, die aangeeft hoe sterk de zekerheid van onze zaligheid is wanneer we eenmaal onze ziel aan Christus hebben toevertrouwd: “ook zal zou hij (in het ergste geval) de rest van zijn leven het zicht op Jezus verduisteren door zonden en ongeloof.” “Ook zal zou dit zo zijn”, wil niet zeggen dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk zo is. En inderdaad is dit ook niet zo. Maar bij de vraagsteller lijkt mij het gevaar aanwezig om de zekerheid van zijn zaligheid te baseren op hoe dicht hij bij de Heere leeft of in ieder geval, op de mate van rust die hij ervaart. Maar juist wanneer je dicht bij de Heere wilt leven, zal je geloof aangevochten en bestreden worden. De duivel zal je aanvallen, je geweten klaagt je aan, je zondige natuur doet zich gelden. Het enige medicijn dat dan helpt is het (telkens weer) toevlucht nemen tot Christus Die uit genade alleen onze zonden vergeeft, ons hart en leven vernieuwt en ons een volle zaligheid schenkt. Of om het anders te zeggen, de rechtvaardiging door het bloed van Christus is de enige grond voor onze zaligheid. Alleen daarop kunnen we rusten. Paulus zou zeggen: “Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid”, Rom. 4:5. Goede werken maken je niet zalig, zo bedoelt Paulus te zeggen. Ze zijn geen grond voor je zaligheid. Het is uit genade alleen dat zondaren zalig worden.
Wanneer je deze woorden op je in laat werken, kan al snel het bezwaar klinken dat de Catechismus verwoordt in vraag en antwoord 64:
“Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?” En hetzelfde bezwaar proef ik ook in jouw vraag: “Maar word je dan niet snel te makkelijk?” Ja, dat is zeker mogelijk, namelijk wanneer je puur verstandelijk naar de leer van de Schrift kijkt en denkt dat de zaligheid uit genade een vrijbrief is om te zondigen. Of wanneer God en de zaligheid van je ziel je ten diepste koud en onverschillig laten. Maar ook wanneer je de Roomse gedachte aanhangt dat goede werken nodig zijn om tenminste een deel van je zaligheid te verdienen. En in dat licht luidt dan het antwoord van de Catechismus: “Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.”
Wat ik met mijn antwoord uit de passage die je aanhaalt, probeer aan te geven, is dat de zaligheid uit genade alleen is. Maar dat betekent ook dat je de zekerheid van de zaligheid alleen kunt vinden door het geloof in Christus’ volbrachte werk, zonder toevoeging van iets van jezelf. En ja, ook in Paulus’ dagen waren er mensen die zeiden: als je dan toch uit genade alleen zalig wordt, zonder de werken der wet, dan kun je net zo goed in de zonde leven. Kijk, tegen dat soort gedachten waarschuwt dan Jakobus in zijn brief heel duidelijk: het geloof zonder de werken is dood. “Toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen”, Jak. 2:18b.
Evenwichtig geformuleerd zou je kunnen zeggen: je wordt niet zalig op grond van je goede werken, maar je wordt ook niet zalig zónder goede werken. Maar soms moet je aan één kant van de boot gaan hangen om het lek boven water te krijgen. Want vragen rondom geloofszekerheid leven natuurlijk breder in de gereformeerde gezindte. Maar al te gauw zoeken we geloofszekerheid in onze bevinding, in onze heiligmaking of in andere gronden buiten Christus en Zijn volbrachte werk om. Dus ja, ook al zou je in het ergste geval de rest van je leven een verduisterd zicht op Jezus hebben door zonden en ongeloof, toch kun je onmogelijk verloren gaan wanneer je eenmaal de toevlucht hebt genomen tot Christus als de enige en vaste Rots van je behoud. Omdat de zaligheid enkel uit genade is.
Aan de andere kant, en dat is dan de nuancering of de verheldering die ik wel wil maken, is het inderdaad onmogelijk dat je geen vruchten der dankbaarheid zou voortbrengen, wanneer je eenmaal in Christus ingeplant bent door een waarachtig geloof. Het is tot grote troost en het biedt bevestiging wanneer er kenmerken van genade in je leven gevonden worden. Het geeft je meer vrijmoedigheid in het geloof en het wandelen met de Heere wanneer er duidelijke vrucht van Gods Geest aanwezig is. Dat is zelfs wat de Heere wil en waar je zelf naar dient te verlangen. Wat een armzalige christen is hij, die de rest van zijn leven in duisternis doorbrengt omdat hij zonden en ongeloof de overhand laat hebben. Wat een troost mist hij, wat een gebrek aan geloofszekerheid. En toch komt dit gebrek aan geloofszekerheid maar al te vaak omdat men niet uit genade alleen wil leven maar de grond voor zijn zaligheid toch ook zoekt buiten het reinigende bloed van Jezus’ om. Of anders gezegd, niet langer de rechtvaardigmaking maar de heiligmaking wordt tot grond voor de zaligheid gemaakt. Of een combinatie van die beiden. Dan wordt ieder besef van gebrek aan goede werken, aan heiligheid, aan godsvrucht en noem maar op, een reden om te twijfelen aan je zaligheid.
Je noemt nog als vraag of je niet tegen de Heilige Geest zondigt, wanneer je de rest van je leven een verduisterd zicht op Jezus zou hebben, door zonden en ongeloof, juist na ontvangen genade. De zonde tegen de Heilige Geest is een onderwerp waar je op Refoweb veel over kunt vinden. Maar binnen het verband van mijn antwoord dan toch dit: het is onmogelijk dat iemand deze vreselijke zonde begaat wanneer hij werkelijk zichzelf in het geloof aan Jezus heeft overgegeven. Dat zal God niet toelaten. De enige conclusie wanneer iemand toch zondigt tegen de Heilige Geest is, dat hij dan niet waarachtig, niet werkelijk zijn ziel aan Christus had toevertrouwd. Maar daarvan is in mijn antwoord geen sprake omdat de zonde tegen de Heilige Geest verharding inhoudt, haat jegens Christus, het bewust en actief ontkennen en bestrijden van Wie Hij is en wat Zijn werk van zaligheid inhoudt. Het is het werk van Jezus duivelswerk noemen. Dat is wat anders dan dat je zicht op Hem verduisterd is, zij het ook door zonden en ongeloof. Maar de Heere zal je toch altijd weer terughalen uit je duisternis en zonde en je terugbrengen tot het geloof in Christus, in de weg van hernieuwd geloof en dagelijkse bekering wanneer je Christus bent ingelijfd. Je bent dan immers één plant met Hem geworden.
Wat wel blijft staan is wat de Dordtse Leerregels zo helder en eerlijk verwoorden:
“En hoewel die macht Gods, waardoor Hij de ware gelovigen in de genade bevestigt en bewaart, meerder is dan dat zij van het vlees zou kunnen overwonnen worden, zo worden nochtans de bekeerden niet altijd alzo van God geleid en bewogen, dat zij in sommige bijzondere daden door hun eigen schuld van de leiding der genade niet zouden kunnen afwijken, en van de begeerlijkheden des vleses verleid worden en die volgen. Daarom moeten zij gestadiglijk waken en bidden dat zij niet in verzoekingen geleid worden. En zo zij dit niet doen, zo kunnen zij niet alleen door het vlees, de wereld en den satan tot zware en ook gruwelijke zonden vervoerd worden, maar worden zij ook inderdaad, door Gods rechtvaardige toelating, daartoe somwijlen vervoerd; gelijk het droevige vallen van David, Petrus, en andere heiligen, dat ons in de Schrift beschreven is, bewijst. Met zodanige grove zonden vertoornen zij God zeer, vervallen in schuld des doods, bedroeven den Heiligen Geest, verbreken voor een tijd de oefening des geloofs, verwonden zwaarlijk hun consciëntie (geweten), en verliezen somwijlen voor een tijd het gevoel der genade; totdat hun, wanneer zij door ernstige boetvaardigheid op den weg wederkeren, het Vaderlijk aanschijn Gods opnieuw verschijnt” (hoofdstuk 5.4 en 5.5.).
Samenvattend wil ik dit zeggen: geef jezelf restloos en onvoorwaardelijk met lichaam en ziel aan Jezus over en verlaat je op Hem en op Hem alleen voor heel je zaligheid. Zie voortdurend op Hem, verwacht alles van Hem alleen, niet alleen voor de vergeving van je zonden, maar ook voor de vernieuwing van je hart en leven. Laat de belijdenis van je leven zijn, de waarheid waaruit je, door Gods genade, voortdurend leeft: Jezus en Jezus alleen. Dan is het onmogelijk dat je jezelf bedriegt of dat je gemakkelijk lange tijd in duisternis van ongeloof en zonde leeft.
Met hartelijke groet,
Ds. B. M. Meuleman
Dit artikel is beantwoord door
Ds. B.M. Meuleman
- Geboortedatum:20-05-1972
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Hoogeveen
- Status:Actief