Dordtse Kerkorde binnen Gereformeerde Gemeenten
J.P. van den Brink | Geen reacties | 10-09-2019| 15:12
Vraag
In hoeverre houdt men zich aan de Dordtse Kerkorde (DKO) binnen de Gereformeerde Gemeenten (GG)? Een betere verwoording van mijn vraag zou zijn hoever de DKO gaat in haar voorschriften. Ik zie tussen Gereformeerde Gemeenten soms best wel verschillen. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat in sommige GG de ouderlingen de dienst beginnen en als de ouderling klaar is volgt het “Onze hulp...” en aansluitend het grote gebed. In sommige GG begint de dominee eerst met het “Onze hulp...”, daarna doet de ouderling zijn zegje en dan volgt het grote gebed.
En zo zijn er meer verschillen aan te wijzen. In hoeverre hebben gemeenten daar vrijheid in? Idem dito wat betreft liturgie, gezangen (bijv. het Wilhelmus) en de ambtskleding van ouderlingen en diakenen? In sommige gemeenten zie je zwarte stropdassen, in andere gemeenten hebben de ambtsdragers geen zwarte stropdassen, etc.
Antwoord
Beste vraagsteller,
“Voor de gemeente van Christus is een kerkorde nodig. Deze is echter niet nodig als een noodzakelijke voorwaarde voor haar wezen. Wel is het noodzakelijk voor haar welwezen. Er moet een vaste grondslag zijn om alle bandeloosheid en willekeur in het kerkelijk leven tegen te gaan. Hebben de kerken als uitdrukking van het geloof een formulier van eenheid, een belijdenis nodig, ook de goede orde kan als akkoord van kerkelijke gemeenschap niet gemist worden.” Het bovenstaande is een citaat uit: De Dordtse kerkorde - een praktische verklaring (ds. K. de Gier), Houten, 1989.
Voor deze goede orde worden in artikel 1 vier elementen genoemd, die nodig zijn.
1. Artikel 3 legt het element van de diensten uit: “De diensten zijn vierderlei: der Dienaren des Woords, der Doctoren, der Ouderlingen en der Diakenen.” Het gaat hier dus over de ambten; het ambt der doctoren dat de DKO benoemt, kennen wij in de Gereformeerde Gemeenten als zodanig niet.
2. Artikel 29 legt het element van de samenkomsten uit: “Vierderlei kerkelijke samenkomsten zullen onderhouden worden: de kerkenraad, de classicale vergaderingen, de particuliere synode, en de generale of nationale.” Het gaat hier dus over de kerkenraad en de meerdere vergaderingen, dus niet over de samenkomst van de gemeente als zodanig.
3. Vanaf artikel 53 gaat het over de leer (ondertekening van de belijdenis door ambtsdragers), de sacramenten en andere ceremoniën (zoals feestdagen, huwelijksbevestiging, de catechismusprediking en het zingen van psalmen en enige gezangen en nog enkele zaken meer). Je zou je kunnen voorstellen dat in dit hoofdstuk ook een artikel zou zijn opgenomen over de orde van dienst, maar dat is niet het geval.
4. Vanaf artikel 71 gaat het over de censuur en kerkelijke vermaning.
Dit jaar wordt herdacht dat de DKO 400 jaar geleden is opgesteld. Nog steeds vormt de DKO de basis van de kerkorden in veel protestantse/gereformeerde kerkgenootschappen, zij het dat redactioneel en inhoudelijk in diverse kerkorden meer of minder wijzigingen zijn doorgevoerd. Een aantal zaken die ten tijde van de opstelling van de DKO speelden (geen volledige opsomming maar voorbeelden hiervan zijn de diensten in de Waalse taal (artikel 51) de boekencensuur (artikel 55)) zijn niet meer van toepassing of niet meer in gebruik. Tot op heden hebben de Gereformeerde Gemeenten een dergelijke herziening van de DKO niet doorgevoerd, hoewel in praktische zin dus bepaalde artikelen niet meer zo letterlijk in gebruik zijn. Op de generale synode van de GG van deze week ligt daarom ook een voorstel ter tafel om -met behoud van de opzet, indeling en principiële uitgangspunten de DKO- ook voor de GG (in samenspraak met andere kerkgenootschappen die de oorspronkelijke DKO nog gebruiken) te werken aan een taalkundige en inhoudelijke herziening. Dat is noodzakelijk want de DKO vormt de basis voor de kerkelijke rechtspraak als er geschillen zijn en dan moeten we als kerken onze onderlinge afspraken ook niet voor meerdere uitleg vatbaar laten zijn. Als een kerkelijk conflict zo uit de hand loopt dat de wereldlijke rechter er zich mee moet bemoeien -en dat zou onder ons niet zo behoren te zijn, maar in de praktijk komt het voor, zoals onder andere is gebeurd bij de verdrietige gebeurtenissen in Kruiningen- dan mag er ten aanzien van de kerkorde geen onduidelijkheid zijn.
Je vraag gaat er nu over in hoeverre de GG zich op dit moment houdt aan de DKO. Nu, in het licht van het bovenstaande: in hoofdlijnen wel, maar er zijn afwijkingen. Het voert voor dit antwoord te ver om al die afwijkingen na te gaan.
Heel veel is overigens niet in de DKO geregeld. De voorbeelden die je in je vraag noemt, zijn (behalve het zingen van Psalmen) niet in de DKO geregeld!
Zoals al opgemerkt, een voorschrift over de orde van dienst ontbreekt in de DKO. In de Daniel van 5 juni 1998 schreef ds. C. de Jongste: “Wanneer je iedere zondag -en zo mogelijk doordeweeks- mag samenkomen rondom Gods Woord in het huis des Heeren, dan voltrekt de kerkdienst zich volgens een vast patroon. Doorgaans overeenkomstig de onder ons gebruikelijke 'synodale' orde van dienst. Dat wil zeggen: de orde, die door onze Generale Synode in 1974 is aanbevolen. Deze aanbeveling houdt geen dwang in, maar biedt ruimte dat plaatselijk -vooral in Zeeland kom je het tegen- er soms afwijkingen op kleine onderdelen voorkomen. Die orde van dienst noemen we ook wel: de liturgie.”
De verschillen die je noemt zijn kleine verschillen, die niet tot een wezenlijke andere orde van dienst leiden. En als je door het land reist, zul je mogelijk wel meer kleine verschillen tegenkomen. Daar zijn de plaatselijke kerkenraden vrij in.
Een gebruik wat rechtstreeks aan de DKO is ontleend en wat in elke GG gebeurt is de prediking uit de catechismus in een van de diensten op zondag. Afwijkingen hiervan zijn er echter wel; in de meeste Zeeuwse gemeenten handhaaft men de behandeling van de zondag die volgens het weeknummer aan de beurt is; in veel andere gemeenten slaat men wel eens een zondag over als de eigen predikant een preekbeurt elders vervult of juist in vacante gemeenten waar men bij de lezing van de catechismuspreken een bepaalde serie volgt die doorbroken wordt als er op een zondag een gastpredikant is. Strikt genomen is dat niet volgens de DKO, maar een praktische invulling die de algemene bedoeling wel intact laat namelijk om de regelmatige catechismusprediking een centrale plaatst te laten innemen in de leerdienst op zondag. In kerkgenootschappen waarbij op dit punt de DKO is herzien vind je dan ook een sterk afnemend gebruik van de catechismusprediking of zelfs het volledig ontbreken ervan. Het al dan niet handhaven van de DKO heeft dus wel degelijk consequenties.
Als regel handhaven alle Gereformeerde Gemeenten het zingen van de Psalmen en de paar gezangen die achterin je psalmboek staan (overeenkomstig DKO art 69). In sommige gemeenten wordt na afloop van de zegen(bede), dus nadat de eigenlijke kerkdienst is beëindigd op of rond nationale feestdagen (koningsdag, Bevrijdingsdag) het Wilhelmus gezongen. Op dezelfde manier kan het voorkomen na huwelijksdiensten bijvoorbeeld als het bruidspaar een speciaal lied wordt toegezongen of soortgelijke gelegenheden meer.
Je noemt verder de variatie in ambtskleding van ambtsdragers. Dat is een subtiel dingetje. Je denkt: zwart is toch gewoon zwart (want dat is wel de ‘rode draad’ door de ambtskleding onder ons; de DKO spreekt overigens ook hier met geen woord over) maar als je goed kijkt zijn er heel veel varianten. Bij sommige kerkenraden zijn hierover afspraken, bij andere kerkenraden is het enige voorschrift dat het een zwart pak moet zijn. Vroeger was het vrij gebruikelijk dat alle ambtsdragers die onderweg waren een hoed droegen. Dat is nog steeds in sommige gemeenten of bij oudere ambtsdragers in gebruik, hoewel dit sterk afneemt.
Bij alle variaties biedt de stropdas de meeste mogelijkheden: het kan gaan van effen zwart tot effen grijs en alle mengvormen en designs daartussen. Predikanten mogen dan weer een witte das dragen. Om een te grote variatie in stropdassen te voorkomen zijn er kerkenraden die de ze centraal inkopen.
Een andere variatiemogelijkheid vind je in wat er onder het pak gedragen wordt. Je moet die mannen maar niet de kost willen geven die creatief (of moet je zeggen: nonchalant?) zijn in de keuze van hun sokken of schoenen. Ik mag als deelnemer van een classisvergadering of een andere ambtsdragersvergadering regelmatig met enig vermaak waarnemen hoe ‘veelkleurig’ zwarte schoenen kunnen zijn. Het wekelijkse ritueel van schoenen poetsen, wat ik mij vanuit mijn jeugd nog herinner, is in veel van onze ambtsdragersgezinnen een tanende traditie, zo meen ik op te mogen merken.
Maar vergeet ook de broek en het gilet niet. Met gilet, zonder gilet, komt allebei voor, daar is niets over voorgeschreven. De broek is in meeste gevallen effen zwart – deel uitmakend van een effen zwart kostuum, maar er zijn ook diverse varianten van zwart/grijze streepbroeken in gebruik. Deze zwart-grijze streepbroek was vroeger gebruikelijker dan nu; wel zie je dit type broeken bijvoorbeeld nog bij wereldlijke ambtsdragers die bij officiële gelegenheden een jacquet moeten dragen (notarissen, ministers bij Prinsjesdag, etc.) Ook een licht motief in het zwarte pak, wat je slechts op een halve meter kunt zien, komt voor. Dus het is allemaal minder (of moet je zeggen: meer) zwart-wit dan je denkt!
Gelukkig zijn de meeste zaken die je noemt maar middelmatige zaken: het gaat erom, dat de samenkomsten met orde en met stichting mogen verlopen. Dat de Naam des Heeren met ernst en hartelijk wordt aangeroepen (want Hij hoort het gebed), dat Zijn Naam ter eer Psalmen mogen worden gezongen (want Hij woont onder de lofzangen Israels) en dat het Evangelie van vrije genade voor de grootste der zondaren wordt verkondigd (want het geloof is door het gehoor, en hoe zullen zij horen zonder die hen predikt). De keuze voor een (sobere) orde van dienst en (sobere) ambtskleding is er juist op gericht om de aandacht op de bovengenoemde wezenlijke elementen van de eredienst te laten vallen.
Ik hoop ook oprecht dat deze vraag niet het belangrijkste is wat je bezighoudt. Hoewel het natuurlijk niet verkeerd is om hierover te praten en te denken en -laten we eerlijk zijn- erover te glimlachen: zo gaat het bij ons op de Biblebelt... laten we ervoor oppassen dat we zelf geen museumstuk worden!
Hartelijke groet,
J. P. van den Brink, Eindhoven
Dit artikel is beantwoord door
J.P. van den Brink
- Geboortedatum:10-06-1960
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Eindhoven
- Status:Inactief