Gelovigen én hun kinderen behoren bij God

Ds. G.A. van den Brink | Geen reacties | 29-07-2019| 14:09

Vraag

Aan ds. G.A. van den Brink. Naar aanleiding van uw debat over de kinderdoop (van alweer vijf jaar geleden, waarin u overtuigend argumenteert en waarvan veel valt te leren) heb ik de volgende vraag.

0. Kinderen van gelovige ouders worden gedoopt, omdat we geloven dat de HEERE ook hún God is (Gen. 17:7). De Heere is alleen de God van die kinderen via het Middelaarschap van Christus. We gaan er daarom in beginsel vanuit dat de kinderen in Christus geheiligd zijn (doopformulier); en dus met Hem zijn verenigd (zonder dat Middelaarschap zou de HEERE immers hun God niet kunnen zijn). Uit de vereniging met Christus -die met de doop wordt verzegeld- vloeit de wedergeboorte als vrucht voort. Vereniging met Christus leidt bij de uitverkoren kinderen tot de hebbelijkheid van het geloof (zoals Ursinus leert). Omdat we niet kunnen weten wie er uitverkoren zijn (zoals Calvijn leert) veronderstellen we tevens dat een dopeling een kind van het (wezen van het) verbond is, tenzij we redenen hebben om dat voorlopig oordeel bij te stellen (net zoals we dat bij volwassen dopelingen en alle andere gelovigen doen). Ik denk dat dit ongeveer uw positie is, die we tevens terugvinden bij Calvijn, Ursinus en anderen; en ook ten grondslag ligt aan het doopformulier. 

1. Vervolgens lees ik in het RD van 11 oktober 2003 dat u stelt dat de vereniging met Christus pas tot stand komt bij de dadelijkheid van het geloof. Mijns inziens lijkt dit in tegenspraak te zijn met de doopvisie die u thans inneemt. Kinderen kunnen immers geen geloofsdaden verrichten (omdat ze geen kennis van Christus bezitten); en daardoor niet met Christus verenigd zijn (als we aannemen dat de geloofsdaad de vereniging met Christus tot stand brengt, zoals u in uw artikel stelt). Volgens uw doopvisie zijn kinderen (van gelovige ouders) echter wél verenigd met Christus (zonder een geloofsdaad). Als we niet aannamen dat ze met Christus waren verenigd hadden we ze namelijk niet laten dopen; de doop representeert immers de inlijving in Christus. Als we aannemen dat de vereniging met Christus pas tot stand komt bij een geloofsdaad, dan kunnen kinderen dus nooit gedoopt worden (omdat er bij hen geen geloofsdaad is, en de doop conform het doopformulier alleen mag plaatsvinden als we gronden hebben om aan te nemen dat er een vereniging met Christus bestaat). U meent dat kinderen (onder voorwaarden) wel gedoopt kunnen worden en dus met Christus verenigd kunnen zijn. Maar dan komt de vereniging met Christus (bij gedoopte kinderen) ook niet tot stand bij de geloofsdaad, maar in een stadium waarin geen geloofsdaad mogelijk is.

Dan lijken we echter onvermijdelijk bij de positie van Comrie uit te komen (die door sommigen wordt gediskwalificeerd als ‘filosofie’ en ook door u in uw artikel werd verworpen, met verwijzing naar praktisch alle gereformeerde theologen). Vereist de doopvisie van het doopformulier dat we de opvatting van Comrie aanhangen met betrekking tot de (onbewuste) vereniging met Christus; in ieder geval ten aanzien van gedoopte kinderen van gelovige ouders? Een opvatting die u in uw artikel uit 2003 lijkt te verwerpen. U zegt namelijk stellig: “De Schrift is er duidelijk over dat er zonder bewuste kennis van Christus geen vereniging met Hem door het geloof mogelijk is.” De leer van van de kinderdoop zoals verwoord in het doopformulier lijkt een argument voor de leer van Comrie. De leer van Comrie is volgens u echter in strijd met de Schrift. 

2. Ik begrijp ook niet dat Voetius enerzijds leert dat de vereniging met Christus tot stand komt door een geloofsdaad, maar ten aanzien van de kinderdoop tevens een veronderstelde wedergeboorte (hetgeen een vereniging met Christus impliceert) leert. Dit lijkt een contradictie te zijn. Een nogal dogmatische kwestie, maar voor de verdediging van de kinderdoop en de leer van het doopformulier (die in veel kerken formeel wel wordt beleden, maar materieel wordt verworpen) wel belangrijk, denk ik.


Antwoord

Beste vragensteller,

Erg bedankt voor je beide vragen. Het blijkt dat grondig hebt nagedacht over deze zaken en het belang van de antwoorden goed beseft. Bij punt 0. geef je mijn visie inderdaad goed weer. 

1. Je eerste vraag gaat over de vraag hoe het geloofsvermogen (de habitus of ‘hebbelijkheid van het geloof’) en het metterdaad geloven (de actus of ‘eigenlijke daad van het geloof’) zich verhouden tot de geloofsvereniging met Christus. Moeten wij daadwerkelijk in Christus geloven om met Hem verenigd te zijn, of volstaat de habitus? De gereformeerde theologen van de Reformatie en Nadere Reformatie stelden het eerste: niet alleen verenigt Christus zich met de zondaar, maar de zondaar verenigt zich (door te geloven) ook met Christus. Pas als beide banden van vereniging er zijn, kunnen we spreken van geloofsvereniging. Tegelijk echter vertrouwen we (naar het oordeel der liefde) erop dat kleine kinderen van gelovigen met Christus verenigd zijn, ook zonder dat zij daadwerkelijk geloven. Is dat niet met elkaar in tegenspraak?

Comrie nam afstand van de positie van de gereformeerde theologen. Hij beargumenteerde zijn positie inderdaad met precies het argument dat jij noemt: er kan volgens hem geen verschil zijn tussen de wijze waarop volwassenen worden behouden en de wijze waarop kleine kinderen worden behouden. Dus is ook bij volwassenen de daad van het geloof niet nodig om met Christus verenigd te worden. 

Gereformeerde theologen gaven echter een andere reactie. Zij wezen erop dat wat in de Heilige Schrift wordt gezegd over geloven, Christus, rechtvaardiging, vereniging enzovoorts, aan volwassenen is gericht, in ieder geval aan mensen die de beschikking hebben over hun verstand. Zij horen het Evangelie en kunnen dat begrijpen; de bedoeling daarvan is dat zij beseffen dat zij Christus nodig hebben en door te geloven tot de Zaligmaker vluchten; dan zullen zij worden gerechtvaardigd (Gal. 2:16). Het Evangelie is voor hen het zaad van de wedergeboorte en zij worden wedergeboren door het Woord (Gal. 3:2; 1 Petr. 1:23). Het verband tussen geloven en redding wordt in het Evangelie ondubbelzinnig duidelijk gemaakt: wie niet gelooft, is veroordeeld en zal verdoemd worden (Mark. 16:16; Joh. 3:36). 

Maar dit alles geldt uiteraard niet voor kleine kinderen, zo stelden zij. Niemand denkt eraan (ook baptisten niet) om op grond van Mark. 16:16 te stellen dat kleine kinderen verdoemd zijn omdat zij niet geloofd hebben. Als God kleine kinderen redt, doet Hij dat dus op een andere wijze dan volwassenen; zij worden wedergeboren zonder dat zij het Evangelie hebben geloofd. De Westminster Confessie heeft dit zo ook zelfs confessioneel vastgelegd (artikel 10.3).

Dat de gereformeerde theologen terecht voor kleine kinderen een uitzondering maakten, wordt duidelijk als je de parallel ziet met zondekennis. Is zondekennis nodig om behouden te worden? Moet je berouw hebben? Kun je gered worden zonder schuldbelijdenis? Dit zijn allemaal vragen die aan volwassenen zijn gericht. Je kunt niet zeggen dat kleine kinderen zondekennis en berouw moeten hebben en hun zonden moeten belijden, omdat zij anders verloren gaan. Niemand zou dat willen beweren, ook niet degenen die met klem de noodzaak van zondekennis benadrukken. Als God kleine kinderen redt, doet Hij dat op Zijn Goddelijke manier. We kunnen dat met een gerust hart aan Hem overlaten en vertrouwen op Zijn wijsheid. Maar voor onszelf zijn we gehouden aan wat Zijn Woord ons openbaart, namelijk dat wij het gebod hebben om te geloven (1 Joh. 3:23).

Kleine kinderen van gelovige ouders worden dus niet gedoopt omdat zij daadwerkelijk geloven (dat is de Lutherse opvatting), maar omdat wij geloven dat zij bij Christus behoren en deel uitmaken van Zijn lichaam en Zijn verbond. We kunnen daaraan desgewenst als consequenties verbinden dat zij dus ook het geloofsvermogen hebben, wedergeboren zijn, door het geloof met Christus verenigd zijn – maar al deze theologische uitspraken zijn niet noodzakelijk. Het is voldoende voor gelovige ouders om te geloven dat hun kinderen aan Christus toebehoren en in Hem geheiligd zijn (1 Kor. 7:14).

2. Je tweede vraag is dogmatisch bezien ook al beantwoord. Ik geef nog een historische toelichting. Voetius trok inderdaad de voornoemde consequentie: als wij een kind beoordelen als lidmaat van het lichaam van Christus en als geheiligd in Hem, dan mogen we dat kind ook wedergeboren noemen. Veel gereformeerde theologen deelden die visie. Denk aan Witsius, Oomius en Walaeus. Maar anderen vonden het voldoende om te stellen dat het kind bij Christus behoort, zonder daaraan de dogmatische conclusie te verbinden dat het kind dus ook al wedergeboren is (dit geldt voor Beza, Guido de Bres en anderen). Persoonlijk vind ik het ook niet noodzakelijk die conclusie te trekken. 

Samengevat: gelovigen én hun kinderen behoren bij God en bij Christus (Gen. 17:7, Hand. 2:39, 1 Kor. 7:14). Daarom worden zij gedoopt. De wijze waarop kleine onmondige kinderen aan Christus worden verbonden, heeft God ons niet geopenbaard. Wél heeft Hij bekendgemaakt hoe volwassenen met Hem worden verenigd – door in Hem te geloven. We moeten de wijze waarop kinderen worden gered, niet gebruiken om de oproep tot geloof krachteloos te maken; evenmin moeten wij de wijze waarop volwassen gelovigen worden gered, gebruiken om hun kinderen te zien als zonder God, zonder Christus en zonder hoop in de wereld.

Met hartelijke groet,
Ds. G. A. van den Brink

Lees meer artikelen over:

kinderdoop
Dit artikel is beantwoord door

Ds. G.A. van den Brink

  • Geboortedatum:
    05-01-1974
  • Kerkelijke gezindte:
    Hersteld Hervormd
  • Woon/standplaats:
    Apeldoorn
  • Status:
    Actief
248 artikelen
Ds. G.A. van den Brink

Bijzonderheden:


-Vragen aan ds. Van den Brink kunnen tot nader bericht niet worden ingediend.

-Emeritus-predikant. Sinds september 2020 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de TUA.

-Bekijk ook:

 

 

 

 

 

 


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Geen reacties
Je kunt niet (meer) reageren op dit bericht. De reactiemogelijkheid is niet geactiveerd of de uiterste reactietermijn van 1 maand is verstreken.

Terug in de tijd

Moeite met concentreren op werk

Ik heb moeite om me te concentreren op m'n werk. Ik wil goed werk leveren, wil een goede werknemer zijn, maar wanneer ik een dag alleen op kantoor ben doe ik vaak alles, behalve m'n werk. Ik regel vee...
4 reacties
29-07-2010

Romeinen 7 en 8

Waarom hoor ik zoveel dominees preken over Romeinen 7 en niet over Romeinen 8 ("Ik, ellendig mens, ... maar ik dank God... ik weet en ben verzekerd")? Paulus beschrijft toch een verkeerde positie van ...
5 reacties
29-07-2010

Beschadigd in de kerk

Jarenlang ben ik beschadigd door een gemeente. Kan de Heere dit ook gebruiken om je te beproeven door mensen die blijkbaar Jezus niet kennen, die personen kleineren en beschadigen? Blijkbaar gebruikt ...
1 reactie
29-07-2022
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering