Soort ongeloof
Ds. A. de Lange | Geen reacties | 11-07-2019| 11:10
Vraag
In de bijbel wordt vaak gesproken over geloof en ongeloof. Ook in het avondsmaalformulier. Wat wordt doorgaans hiermee bedoeld: 1: Geloof of ongeloof dat God bestaat en het christelijke geloof waar is, of 2: geloof of ongeloof dat je een kind van God bent.
Mijn vraag kan ook anders gesteld worden: Als kinderen van God vervallen in ongeloof wordt hier dan bedoeld ongeloof in God of ongeloof van hun staat dat ze geen kind van God zijn? In de prediking wordt vaak gesteld dat kinderen van God te kampen hebben met ongeloof, zeker rond de avondmaalsbediening, maar ik vraag me dan vaak af wat voor ‘soort’ ongeloof hier dan bedoeld wordt.
Antwoord
Als ik het goed begrijp is het uw vraag of geloof en ongeloof in de Bijbel en in het avondmaalsformulier het meest gaan over 1. de geloofde waarheden: God, en Zijn heilsdaden – zeg maar de heilsfeiten: Kerst, Pasen, Pinksteren; 2. het persoonlijk deel hebben aan het heil.
In het algemeen gesproken gaat het in het leven van de gelovige in de Bijbel om beide zaken (1 + 2). In Hebr. 11:6 lezen we dat het “zonder geloof onmogelijk is God te behagen.” En we lezen vervolgens wat dat geloven inhoudt: “Want die tot God komt moet geloven dat Hij is (=1) en dat Hij een Beloner is van degenen die Hem zoeken (=2).”
Ongeloof is er in de Bijbel genoeg. Al is er in de Bijbelse tijd weinig ‘theoretisch atheisme’ onder de mensen (iedereen gelooft haast nog wel op een of andere manier); ‘praktisch atheisme’ is er genoeg (d.w.z. in de praktijk niet buigen voor God, doen alsof Hij ons niet ziet, roept en straks zal oordelen). Het ligt op de bodem van het mensenhart sinds onze val in Adam. Niet geloven in de zin van biddeloos leven, oppervlakkige godsdienst, twijfelen of wanhopen aan Gods genade en vergeving, niet tot Christus komen, wegwijken van het Evangelie is de mensen in de Bijbelse tijd evenmin vreemd.
In het avondmaalsformulier moeten we bij geloof 1 en 2 maar dicht bij elkaar houden. 1. Ik hoor ze beiden meeklinken in de oproep: “Ten tweede onderzoeke een ieder zijn hart, of hij de gewisse en zekere belofte van God gelooft dat hem al zijn zonden alleen vanwege het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn, en dat de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigendom is toegerekend en geschonken.”
2. In de erkenning van de vele zonden en gebreken die wij nog in onszelf aantreffen hoor ik ook 1 en 2 weer terug. “Bijvoorbeeld dat wij geen volkomen geloof hebben en er niet toe komen God met zo’n ijver te dienen als wij verplicht zijn, maar juist dagelijks strijd hebben te voeren met de zwakheid van ons geloof en onze verdorven vleselijke begeerten. Niettegenstaande dit alles, omdat wij door de genade van de Heilige Geest droefheid over zulke gebreken hebben en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden en naar alle geboden van God te leven zullen wij er ten volle van verzekerd zijn dat geen zonde of zwakheid die tegen onze wil nog in ons overgebleven is, kan verhinderen dat God ons in genade aanneemt, en ons zo deze hemelse spijs en drank waardig en deelachtig maken.”
3. Vervolgens worden we opgeroepen ganselijk in onze harten te vertrouwen dat Christus heel de weg die Hij ging, en alles wat Hij deed (dit wordt prachtig uitgeschilderd) volbracht heeft. Hiermee heeft Hij het verbond der genade en der verzoening besloten.
4. Ons wordt getoond dat de Heere Jezus in Zijn laatste avondmaal het brood nam en de beker uitgaf: “opdat wij vastelijk zouden geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren.” Het is tot aanmoediging van het geloof, tot versterking en voeding ervan, als wij avondmaal vieren. Dat geldt ook juist het geloof dat zo in God gelooft, dat het weet: ik deel in Zijn heilsdaden.
5. In het gebed wordt gebeden dat “Gij in dit avondmaal door Uw Heilige Geest in onze harten wilt bewerken, dat wij ons met waarachtig vertrouwen aan Uw Zoon Jezus Chirstus hoe langer hoe meer overgeven.” We bidden eveneens om versterking van het algemeen ongetwijfeld christelijk geloof, waarbij we in het kort de hele Bijbel belijden, samengevat in de 12 artikelen.
6. In het dankgebed danken we dat “Gij ons geeft een waarachtig geloof, waardoor wij zulke Uw weldaden deelachtig worden.”
In uw vraag oppert u: “In de prediking wordt vaak gesteld dat kinderen van God te kampen hebben met ongeloof, zeker rond de avondmaalsbediening.” Ik weet natuurlijk niet welke soort ongeloof de predikant die u dat hoort zeggen in gedachten heeft. Maar feit lijkt me dat de duivel op allerlei momenten als God ons wil zegenen en aanspreken, dus ook rondom het Heilig Avondmaal, ons wil brengen tot ongeloofsgedachten. Dat zijn bij veel mensen ongeloofsgedachten, waardoor ze hun deelhebben aan het heil in Christus gaan betwijfelen. In de grond van de zaak verwordt hun vertrouwen in God dan tot wantrouwen van God, al hebben ze dat zelf vaak niet eens door. Bij andere mensen kunnen dat ook ongeloofsideeën zijn: “is er wel een God? Is het allemaal wel waar met die Bijbel en de hele geschiedenis ervan?” In sommige kerken waar de toeeigeningsvragen niet meer zo lijken te spelen zijn die laatste categorie ongeloofsgedachten soms vooral het obstakel.
Hoe dan ook: Laten we het er eenvoudig op houden dat om in God te geloven het allebei nodig is: Geloven dat God er is (1) en geloven dat Hij een Beloner is van degenen die Hem zoeken (2). En om waardig en gezegend avondmaal te vieren hebben we dit geloof ook nodig. De Heilige Geest wil het door het Woord werken en het door het Woord en het gebruik van de sacramenten versterken. En laten we ondertussen maar bidden: “Verlos ons van des Bozen macht...”
Nieuw-Lekkerland,
Ds. A. de Lange
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A. de Lange
- Geboortedatum:06-03-1960
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Nieuw-Lekkerland
- Status:Actief