Kanttekeningen en bijbelverklaring
Gereformeerde Bijbelstichting | Geen reacties | 20-02-2018| 16:50
Vraag
De vertalers kregen van de Dordtse Synode de opdracht om de Bijbel zo nauwkeurig als mogelijk te vertalen en om in de kantlijn van de pagina’s met bijbelteksten bepaalde opmerkingen te plaatsen (de zogenaamde kanttekeningen). De volgende richtlijnen golden voor de kanttekeningen: 1. De letterlijke vertaling van onbegrijpelijke Griekse of Hebreeuwse zegswijzen moest in de kanttekening geplaatst worden. 2. De kanttekening moest verwijzingen bevatten naar teksten van gelijke strekking elders in de Bijbel. 3. De kanttekening moest een verantwoording bevatten van de gekozen vertaling van moeilijke passages. De kanttekeningen waren niet bedoeld als bijbelverklaring, maar alleen om vertaalkeuzes en dergelijke ‘transparant’ te houden. Om de leesbaarheid te vergroten zijn er in de Bijbel veel woorden cursief ingevoegd, wat erop duidt dat deze woorden niet in de brontekst staan. Als ik de kanttekeningen doorlees, dan lijkt het er -mijns inziens- op dat de kanttekeningen wel degelijk een uitgebreide bijbelverklaring zijn. Daarnaast lijken veel vertaalkeuzes niet onderbouwd. Zo maar een paar van de vele voorbeelden:
1. Wanneer Hij met een hoofdletter en wanneer hij zonder hoofdletter (eigenlijk het gebruik van hoofdletters in het algemeen). Ik neem aan dat er geen hoofdletters in de brontekst staan (behalve als het over God gaat), dus zou hoe zo’n tekstgedeelte te lezen (verstaan) niet onderdeel moeten zijn van een ‘externe’ bijbelverklaring?
2. Daniel 9:25. Blijkbaar is het Hebreeuwse woord wat vertaald is met “Messias” op alle andere plaatsen in het Oude Testament vertaald met “gezalfde” (zonder dat dit vermeld wordt en zonder motivatie voor de keuze van Messias in dit geval).
Het lijkt erop dat vertaalkeuzes in veel gevallen afhangen van door welke ‘bril’ de vertaler kijkt. Een orthodoxe Jood (voorbeeld) zal het met veel vertaalkeuzes waarschijnlijk niet eens zijn. Is de Statenvertaling een ‘neutrale’ vertaling van Hebreeuws-Grieks naar het Nederlands te noemen of zijn de vertalers verder gegaan dan vertalen?
De zorgverzekeringen van Care4Life
Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.
U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.
Antwoord
Deze vraag bestaat uit verschillende onderdelen. Ik zal eerst antwoord proberen te geven op de vragen die met 1. en 2. gemarkeerd zijn, om vervolgens met wat algemene opmerkingen te besluiten.
- Het hoofdlettergebruik is inderdaad iets wat in de grondtalen in principe niet van toepassing was. Mij vallen wel enkele zaken op:
- De Joden hadden een groot ontzag voor de Verbondsnaam JHWH. In zeer oude handschriften van het Hebreeuwse Oude Testament uit de grotten van Qumran (Dode Zeerollen) blijkt dat de Verbondsnaam soms met vier punten werd geschreven en in andere gevallen werd uitsluitend voor deze Naam een oudere vorm van het Hebreeuws gebruikt. Daarmee gaven de Joden dus uitdrukking aan hun eerbied voor Gods grootste Naam. Misschien is het enigszins te vergelijken met ons gebruik van ‘Heere’ (en ‘HEERE’), terwijl dit door modernere bijbelvertalingen eerst in ‘Here’ en daarna in ‘Heer’ is veranderd. Dat laatste is taalkundig gezien weliswaar niet bezwaarlijk, maar vanwege de bijzondere plaats en waarde van Gods Naam toch problematisch. Hoe dan ook is het uitdrukken van eerbied in de schrijfwijze van woorden dus niet iets van onze tijd alleen.
- In de ontwikkeling van het Griekse schrift zien we een verschuiving van het gebruik van alleen hoofdletters (majuskelschrift) naar het gebruik van (ook) kleine letters (minuskelschrift). De precieze weergave en spelling van woorden en Godsnamen kon per handschrift verschillen. Er zijn in ieder geval veel Griekse handschriften waar de Godsnamen zoals ‘Theos’ (God), ‘Kurios’ (Heere), ‘Christos’ en ‘Jèsous’ standaard in afgekorte vorm werden genoteerd. Men noteerde dan de eerste en de laatste letter van de Naam, met een horizontale streep boven het woord. Zodoende vielen de Godsnamen extra op in de tekst. (Overigens was dit afkorten niet alleen voorbehouden aan de Namen, maar die spelen daar wel de belangrijkste rol in.)
- Toen het Griekse Nieuwe Testament voor het eerst werd gedrukt (de editie van Erasmus uit 1516), werd er een speciaal lettertype ontwikkeld voor de drukpersen. Dat Griekse lettertype uit de 16e en 17e eeuw bevatte veel zogenaamde ligaturen (vergelijkbaar met letters als æ en ß) en abbreviaturen (afkortingen). Tegelijkertijd zie ik in de editie van 1516 dat de Namen van Christus vaak met allemaal hoofdletters worden gedrukt. Zo lezen we in het laatste vers van de Bijbel: hè charis tou kuriou hèmoon IÈSOU CHRISTOU meta pantoon humoon. Amèn (= De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen). Hier is kuriou (Heere) met een kleine letter geschreven, terwijl IÈSOU CHRISTOU (Jezus Christus) met allemaal hoofdletters is geschreven. Opvallend! Zou Erasmus hier zelf achter hebben gezeten, of was het de vrijheid van de zetter?
- Bovenstaande gevallen gingen nog niet om het hoofdlettergebruik van ‘Hij’ of ‘hij’, maar het heeft er wel mee te maken. Zowel het Hebreeuws als het Grieks gebruikt zeer zelden een aparte vorm voor het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’. Praktisch altijd zit dat al besloten in de werkwoordsvormen. Maar in onze taal speelt de kwestie ‘Hij/hij’ wel. De vraag is of eerbiedsvormen in de tekst een andere schrijfwijze verdienen. In onze eigen taal zien we een verschuiving optreden. In het Middelnederlands vinden we weinig gebruik van hoofdletters. Zo heeft de zogenaamde Rijmbijbel uit 1271 in het geheel geen hoofdletters: niet aan het begin van de zin, niet bij namen en ook niet bij de Godsnamen. In de Delftse Bijbel uit 1477 (twee eeuwen later), het eerste gedrukte boek in de Nederlanden, was het hoofdlettergebruik beperkt aanwezig. Zo lezen we: “Inden beghin sciep god hemel en[de] aerde.” De zin begint met een hoofdletter, maar de Godsnaam heeft een kleine letter. Weer een eeuw later, in de Deux-Aesbijbel van 1562, is het gebruik van hoofdletters wat veranderd. We lezen in Jes. 53:1-2 het volgende: “Doch wie gelooft onser predickinghe? ende wien wordt den Arm des Heeren gheopenbaert? Want hy schiett op voor Hem, gelijck als een rijs, ende als een wortel wt dorren Aerdtrijcke: hy en heeft gheen ghestalt noch schoonheyt: wy saghen hem, doch daer en was gheen ghestalt, die ons behaecht hadde.” Hier wordt wel ‘Heeren’ met een hoofdletter geschreven; overigens staat daar de Verbondsnaam, die de Statenvertalers later met allemaal hoofdletters zouden weergeven. De woorden ‘Arm’ en ‘Aerdtrijcke’ hebben ook een hoofdletter, maar daar lijkt geen logische reden voor te zijn. In de woorden “Want hy schiett op voor Hem” valt het op dat ‘hy’ (profetie van Christus) met een kleine letter staat, en ‘Hem’ (God de Vader) met een hoofdletter. Toch lazen de vertalers dit hoofdstuk wel als profetie van Christus, blijkens het opschrift boven het hoofdstuk. De Statenvertalers (1637) lazen het ook zo, maar het is opvallend dat ze wel schreven: “Want hy is als een rijsken voor sijn aengesichte opgeschoten.” Hier ontbreken de hoofdletters! Aan de andere kant stond er in de drukproef van de Statenbijbel aanvankelijk in Openb. 1:4: “Genade zy u ende vrede van hem die is ende die was ende die comen sal.” De revisoren (die het werk controleerden) wijzigden dit echter in: "Genade zy u ende vrede van hem Die is, ende Die was, ende Die comen sal.” Ook het woord ‘geesten’ in dit vers veranderden zij in ‘Geesten’. Maar ‘hem’ bleef met een kleine letter staan. Zulke wijzigingen komen ook wel in het OT voor, en het algemene beeld is dat de Statenvertalers weliswaar aandacht hadden voor hoofdletters, maar daar toch niet echt een heel consequente regel voor hebben gemaakt. Dit laatste is wel het werk van de Gereformeerde Bijbelstichting geweest. Op basis van vooral de kanttekeningen van de Statenvertalers heeft de GBS per geval overwogen of er gesproken wordt over God of Christus, ook in het Oude Testament. Zo hebben messiaanse profetieën in bijvoorbeeld de Psalmen en in Jesaja ook hoofdletters gekregen. Dit is niet altijd met 100 procent zekerheid te onderbouwen, omdat letterlijke, historische betekenis enerzijds en messiaanse profetie anderzijds soms door elkaar heen lopen, maar toch heeft de GBS daar m.i. een vrij consequente lijn in gevonden. Vanuit het besef dat we het OT niet los van het NT kunnen én mogen lezen (zoals de Joden wel doen), vinden we daarom in de GBS-Bijbels hoofdletters bij messiaanse teksten zoals Jes. 53. Wel is er rekening gehouden met de ‘dubbele laag’ in veel oudtestamentische teksten. Daarom staat er in Hos. 11:1: “en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen” – dus ‘zoon’ met een kleine letter. De kanttekening verklaart dat ‘zoon’ allereerst betrekking heeft op Israël, maar daarna profetisch slaat op Christus, op basis van het citaat in Matth. 2:15. In het hoofdlettergebruik is dus inderdaad de theologie van de vertalers zichtbaar, maar vertalen zonder theologie is niet mogelijk en niet wenselijk. Daar kom ik nog op terug.
- Het woord ‘Messias’ of eigenlijk ‘Maa-sjie-ach’ is Hebreeuws, en is dus in Daniël 9 onvertaald gebleven. De betekenis van ‘Messias’ is inderdaad ‘Gezalfde’. Dit woord wordt niet enkel voor Christus gebruikt, maar bijvoorbeeld ook voor Saul, die verschillende keren de gezalfde (‘messias’) des HEEREN wordt genoemd. Het zou onjuist zijn om in dat geval het woord ‘messias’ in de vertaling te laten staan, want bij ons heeft ‘Messias’ een specifieke christologische lading gekregen. En ook de Joden verwachten een Messias, alleen geloven zij niet dat Jezus deze Persoon is. In Joh. 1:42 en 4:25 lezen we over de Joodse verwachting van de Messias, die nu vervuld werd in Christus. In het O.T. lezen we op bepaalde plaatsen in de kanttekeningen wel een verklaring van het woord ‘Gezalfde’: zie Ps. 2:2 met kantt. 5 en Ps. 84:10 met kantt. 20. In het algemeen komt de Messias zeer regelmatig naar voren in de kanttekeningen (totaal 319 keer). Dat er in Daniël 9 tweemaal expliciet de naam ‘Messias’ in de vertaling is opgenomen, komt ook doordat hier in het Hebreeuws tweemaal een lidwoord of bezitsaanduiding ontbreekt (hoewel de SV in vs. 26 wel ‘de Messias’ heeft). Daarom moet het als eigennaam opgevat worden, en is de keuze voor ‘Messias’ terecht. Het is ook duidelijk dat Dan. 9 een profetie is. De Messias wordt hier ook ‘de Vorst’ genoemd. Die hoofdletter V is ook afkomstig van de Statenvertalers. In de Deux-Aesbijbel (de voorloper van de Statenvertaling) staat zelfs in Dan. 9:25-26 tweemaal het woord ‘Christus’. Het gebruik van dat duidelijk ‘christelijk geladen’ woord in de bijbeltekst van het O.T. gaat nog verder dan de keuze voor ‘Messias’ (ook al betekent het precies hetzelfde)! Dit gebruik van ‘Christus’ in Dan. 9 is terug te voeren op de Duitse Lutherbijbel.
Tot slot. Inderdaad kregen de vertalers van de Bijbel als vierde regel mee: “Dat sy eenighe corte verclaringen daer by voegen, daer mede reden gegeven worde vande oversettinghe inde duystere plaetsen: maer de waernemingen der leer-puncten daer by te voegen, is geoordeelt noch noodigh, noch raetsaem te syn” (Acta van de Dordtse Synode, 1621). Het is duidelijk dat zij verder zijn gegaan dan alleen het verklaren van de ‘duystere plaetsen’. Tegelijkertijd is de grens tussen het verklaren van duistere plaatsen en het invoegen van theologisch commentaar vaag. Denk aan Jak. 2:21, waar staat dat Abraham uit de werken gerechtvaardigd is. Dit lijkt rechtstreeks te strijden met Rom. 4 en Gal. 3, en daarom achtten de Statenvertalers het wenselijk om een uitgebreide kanttekening bij Jak. 2:21 op te nemen. De aanleiding was hier een schijnbare tegenstrijdigheid in de Bijbel, dus een ‘duistere plaats’, en dan was een theologische toelichting niet te vermijden. Bovendien staat de Statenbijbel in een traditie van Nederlandse Bijbels die steeds meer (calvinistische) kanttekeningen kregen. De laatste Deux-Aesbijbels die vóór de Statenbijbel verschenen, bevatten zelfs nog meer kanttekeningen dan de Statenbijbel zelf. En die kanttekeningen van de Statenbijbel werden breed gewaardeerd, juist ook vanwege de theologische inhoud. Zodoende werden ze al spoedig volledig vertaald in het Engels, Duits en Frans. Wel moeten we erkennen dat de vertalers vaak toch wel van het vierde synodepunt zijn afgeweken. ‘Corte’ verklaringen zijn het vaak niet geworden …
Is neutraal vertalen mogelijk? Nee. Ook roomse vertalingen hebben hun ‘eigenaardigheden’. Zo las ik in een roomse Franse Bijbel uit 1647 bij Hand. 13:2: “Zij dan vierden De Mis” (met hoofdletters!), terwijl in het Grieks slechts staat: ‘Zij dienden’. Dat gaat nog wel veel verder dan de keuzes van de Statenvertalers... Over Statenvertalers en theologie kunt u overigens lezen in het pas verschenen proefschrift van dr. D. J. de Kooter: “In de studeervertrekken van de Statenvertalers” (m.n. hoofdstuk 7).
Is neutraal vertalen wenselijk? Nee. Wel moet een vertaler zoveel als maar enigszins mogelijk is recht doen aan de grondtekst, en geen zaken daaraan toedoen of daarvan afdoen. Toch blijft het dan nog steeds nodig om interpretaties te maken. Moet het Griekse woord episkopos vertaald worden met ‘bisschop’ of ‘opziener’? Vanuit een gereformeerde overtuiging kan dit niet anders vertaald worden dan met ‘opziener’. Hetzelfde geldt voor presbyteros, dat niet met ‘priester’ maar met ‘ouderling’ of ‘oudste’ vertaald wordt. De Statenvertaling is derhalve te erkennen als een gereformeerde bijbelvertaling. Maar belangrijker is dat ze een zeer getrouwe vertaling van de grondtekst is, waarin moeilijke kwesties niet ‘wegvertaald’ worden, maar in de kanttekeningen verantwoord en verklaard worden. Niet alle vertaalkeuzes zijn verantwoord, want dan zou bijna elke tekst een kanttekening kunnen krijgen. Wel zijn belangrijke formuleringen en kernwoorden in het Hebreeuws en Grieks steevast op zoveel mogelijk dezelfde wijze vertaald, en verklaard in de kanttekeningen.
Met vriendelijke groet,
Drs. Christiaan Bremmer,
Wetenschappelijk medewerker Gereformeerde Bijbelstichting
Dit artikel is beantwoord door
Gereformeerde Bijbelstichting
- Kerkelijke gezindte:Divers
- Woon/standplaats:Leerdam
- Status:Actief