Uitleg tweede gebod
Redactie Refoweb | 3 reacties | 05-12-2017| 12:23
Vraag
Wij zijn twee studenten die een verslag moeten maken over het tweede gebod. We snappen alleen niet goed wat er eigenlijk staat. Zouden wij een uitleg kunnen krijgen?
Antwoord
Zie voor het antwoord onderstaande artikelen:
Dit artikel is beantwoord door
Redactie Refoweb
Bijzonderheden:
Mailadres: vragen@refoweb.nl
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
3 reacties
Niagara
05-12-2017
/ 13:17
Leestip: Namaakgoden van Tim Keller, over hoe afgodendienst in de bijbel en in onze tijd vorm krijgt. Vaak is het in onze tijd niet meer een letterlijk beeld wat wij aanbidden, maar een denkbeeld wat wij boven God stellen. Dit kan een veridealiseerd beeld zijn van jezelf, je ouders, kinderen, partner, land, politiek, macht, geld etc. Maar ook juist een demoniserend beeld over het een of ander (bijv. racisme). In principe is alles wat je je keuzes laat leiden wat niet God is, alles wat je in je leven belangrijker laat zijn dan God, een afgod. Alles wat je aanwijst als bron van alle kwaad wat niet de zonde is, is ook een afgod. Bijvoorbeeld zoals in de 2e wereldoorlog alle problemen die Duitsland had in de schoenen van de Joden geschoven werden.
Op het moment dat je iets op de plek van God zet wat niet God zelf is, ga je verwachten dat het je kan redden en raak je teleurgesteld en gedesillusioneerd op het moment dat blijkt dat het je niet kan redden zoals God dat alleen kan.
Op het moment dat je iets of iemand op de plek van de zonde zet wat niet de zonde zelf is, ga je mensen en dingen verkeerd beoordelen waardoor je veel schade kunt veroorzaken. Dan praat je dingen goed die niet goed zijn, en zie je de goede kant niet meer van datgene wat je tot het ultieme kwaad hebt beoordeeld maar wat het niet is. Ook bepaalde denkbeelde uit de godsdienst kunnen een van deze twee plekken in gaan nemen in ons denken ipv God zelf of de zonde zelf.
Op het moment dat je iets op de plek van God zet wat niet God zelf is, ga je verwachten dat het je kan redden en raak je teleurgesteld en gedesillusioneerd op het moment dat blijkt dat het je niet kan redden zoals God dat alleen kan.
Op het moment dat je iets of iemand op de plek van de zonde zet wat niet de zonde zelf is, ga je mensen en dingen verkeerd beoordelen waardoor je veel schade kunt veroorzaken. Dan praat je dingen goed die niet goed zijn, en zie je de goede kant niet meer van datgene wat je tot het ultieme kwaad hebt beoordeeld maar wat het niet is. Ook bepaalde denkbeelde uit de godsdienst kunnen een van deze twee plekken in gaan nemen in ons denken ipv God zelf of de zonde zelf.
Arendshoeve
05-12-2017
/ 14:45
Zie ook Zondag 35 van de Heidelbergse Catechismus en sla er een verklaring op na. Die zijn er in overvloed.
Jesaja40
06-12-2017
/ 16:02
Beste studenten,
In het tweede gebod geeft G’d een duidelijke instructie. Om dit goed te begrijpen moet u zich verplaatsen in de tijd waarin dit gebod gegeven werd. De kinderen van Israël en een kleine groep mensen van allerlei slag trok met hen op uit Egypte. Beide groepen waren ooggetuige van de plagen die in Egypte hadden plaats gevonden. Samen trekken zij op en volgen de door G’d aangestelde leider Mosje op weg naar het beloofde land. Het Huis van Israël en allen die met hen meetrokken wisten genoeg van de afgodendienst die er was in Egypte. Voor alles was wel een afgod bedacht en die werd dan ook vereerd en menig afgodsbeeld is nu te zien in diverse musea ter wereld.
Zij, die uittrokken uit Egypte, zagen dat G’d een wolkkolom beschikte die op de dag als een schaduw fungeerde voor het felle zonlicht. In de nacht was dat een vuurkolom, die een licht was op hun pad. Zij volgden gehoorzaam deze wolkkolom, een betere gids was er niet door de woestijn. Iedereen besefte dat het hier geen natuurverschijnsel was maar een persoonlijk ingrijpen van G’d. Na een aantal dagen reizen komt men bij de grens van Egypte aan. Zij staan op het strand ter hoogte van Nuweiba en voor hen ligt de Rode zee. Achter hen zijn twee hoge bergruggen en een breed pad waar de Farao met zijn leger op hen af komt, die weet dat zij niet meer verder kunnen.
Mosje moet op het water slaan en precies op die plaats is een zandrug op 200 meter diepte die de ene over met de andere over verbind. Opnieuw zien zij die uittrokken de onzichtbare hand van G’d. Zij krijgen de order om over te steken naar de andere kant, buiten het rijksgebied van Egypte. De verharde Farao betreed met zijn leger ook dit pad en wordt gehinderd door de wolkkolom. Als de laatste aan de andere zijde op het hoger gelegen strand is aangekomen trekt G’d Zijn hand terug en stort het water op farao en zijn leger. Hier ziet men de overwinning zonder zelf te hoeven strijden. In een zeer kort tijdsbestek hebben zij, die de overkant hebben bereikt, iets gezien van G’ds macht en kracht. Eigenlijk kon je Hem in alles zien. In de redding, de wolkkolom en de vuurkolom, het pad in de zee, de hoge watermuur, de overwinning en verlossing en zoveel meer. Hoe kan je Die G’d dan bevatten of beschrijven. Daar kan je toch geen enkele afbeelding van maken zodat je kunt zeggen: dit is een afbeelding van Hem.
En G’d wist dat mensen erg visueel zijn ingesteld. Toch verbiedt Hij om een beeld van Hem te maken. G’d geeft ook niet een afbeelding van Zichzelf aan de mens. En toch wil Hij heel dicht bij ons verkeren en ziet al ons handelen op deze aarde. In het gebod staat geen afbeelding maken zoals de heidenvolkeren die hebben. Daarmee claimen zij als het ware hun afgod bij hun te hebben die hen dan wel beschermd tegen het een of het ander. Heel nadrukkelijk wijst G’d er op dat Hij op geen enkele wijze geassocieerd wil worden met de afgoden. Er zijn in de loop van de tijd zeer veel afgoden (ook virtueel) bijgekomen.
Het dienen van G’d moet onvoorwaardelijk zijn. Het niet dienen kan zelfs doorwerken in de volgende geslachten en ziet G’d zelfs als een misdaad die wordt begaan aan het volgende geslacht. Daarom wordt er aan het houden van dit gebod ook een belofte aan toe gevoegd: wie met erbarmen, met ontferming, dus geen verkeerd beeld maakt of verkondigd van G’d, zal het goed gaan tot in het 1000e generatie.
In het tweede gebod geeft G’d een duidelijke instructie. Om dit goed te begrijpen moet u zich verplaatsen in de tijd waarin dit gebod gegeven werd. De kinderen van Israël en een kleine groep mensen van allerlei slag trok met hen op uit Egypte. Beide groepen waren ooggetuige van de plagen die in Egypte hadden plaats gevonden. Samen trekken zij op en volgen de door G’d aangestelde leider Mosje op weg naar het beloofde land. Het Huis van Israël en allen die met hen meetrokken wisten genoeg van de afgodendienst die er was in Egypte. Voor alles was wel een afgod bedacht en die werd dan ook vereerd en menig afgodsbeeld is nu te zien in diverse musea ter wereld.
Zij, die uittrokken uit Egypte, zagen dat G’d een wolkkolom beschikte die op de dag als een schaduw fungeerde voor het felle zonlicht. In de nacht was dat een vuurkolom, die een licht was op hun pad. Zij volgden gehoorzaam deze wolkkolom, een betere gids was er niet door de woestijn. Iedereen besefte dat het hier geen natuurverschijnsel was maar een persoonlijk ingrijpen van G’d. Na een aantal dagen reizen komt men bij de grens van Egypte aan. Zij staan op het strand ter hoogte van Nuweiba en voor hen ligt de Rode zee. Achter hen zijn twee hoge bergruggen en een breed pad waar de Farao met zijn leger op hen af komt, die weet dat zij niet meer verder kunnen.
Mosje moet op het water slaan en precies op die plaats is een zandrug op 200 meter diepte die de ene over met de andere over verbind. Opnieuw zien zij die uittrokken de onzichtbare hand van G’d. Zij krijgen de order om over te steken naar de andere kant, buiten het rijksgebied van Egypte. De verharde Farao betreed met zijn leger ook dit pad en wordt gehinderd door de wolkkolom. Als de laatste aan de andere zijde op het hoger gelegen strand is aangekomen trekt G’d Zijn hand terug en stort het water op farao en zijn leger. Hier ziet men de overwinning zonder zelf te hoeven strijden. In een zeer kort tijdsbestek hebben zij, die de overkant hebben bereikt, iets gezien van G’ds macht en kracht. Eigenlijk kon je Hem in alles zien. In de redding, de wolkkolom en de vuurkolom, het pad in de zee, de hoge watermuur, de overwinning en verlossing en zoveel meer. Hoe kan je Die G’d dan bevatten of beschrijven. Daar kan je toch geen enkele afbeelding van maken zodat je kunt zeggen: dit is een afbeelding van Hem.
En G’d wist dat mensen erg visueel zijn ingesteld. Toch verbiedt Hij om een beeld van Hem te maken. G’d geeft ook niet een afbeelding van Zichzelf aan de mens. En toch wil Hij heel dicht bij ons verkeren en ziet al ons handelen op deze aarde. In het gebod staat geen afbeelding maken zoals de heidenvolkeren die hebben. Daarmee claimen zij als het ware hun afgod bij hun te hebben die hen dan wel beschermd tegen het een of het ander. Heel nadrukkelijk wijst G’d er op dat Hij op geen enkele wijze geassocieerd wil worden met de afgoden. Er zijn in de loop van de tijd zeer veel afgoden (ook virtueel) bijgekomen.
Het dienen van G’d moet onvoorwaardelijk zijn. Het niet dienen kan zelfs doorwerken in de volgende geslachten en ziet G’d zelfs als een misdaad die wordt begaan aan het volgende geslacht. Daarom wordt er aan het houden van dit gebod ook een belofte aan toe gevoegd: wie met erbarmen, met ontferming, dus geen verkeerd beeld maakt of verkondigd van G’d, zal het goed gaan tot in het 1000e generatie.