Waardering van canonieke, apocriefe en gnostische geschriften
kand. E. Boogert | Geen reacties | 21-09-2017| 14:49
Vraag
Is dezelfde historische criteria gebruikt op de bronnen die Jacob Slavenburg gebruikt in zijn boeken als op de bronnen waaruit onze Bijbel is ontstaan? Worden zijn boeken door sommigen alleen afgewezen omdat ze niet in alles met de Bijbel overeen komen, of zijn er buiten-Bijbelse bewijzen dat de bronnen niet kloppen?
Antwoord
Beste steller van deze vraag,
Waarschijnlijk zullen de meeste meelezers niet weten wat je bedoelt met “de bronnen die Jacob Slavenburg gebruikt”. Ik zelf moest ook eerst een paar boeken van dhr. Slavenburg erbij pakken en zijn website om te weten waar hij zich mee bezig houdt en heeft gehouden. Vandaar eerst even een korte inleiding op zijn werk, zodat we weten waar we het over hebben.
In 1945 worden in Nag Hammadi in een aantal kruiken zeer oude manuscripten gevonden van gnostische teksten, waaronder een hele groep christelijke. In de jaren na deze vondst zijn deze boeken uitvoerig bestudeerd en vertaald. Ze bleken van grote waarde te zijn voor ons begrip van het vroege christendom in Egypte.
Dhr. Slavenburg heeft zich verdienstelijk gemaakt door deze boeken en ook tal van andere apocriefe boeken in het Nederlands te vertalen (samen met Willem Glaudemans e.a.) en te omlijsten met tal van begeleidende boeken. Voor zover ik begrijp is de onderliggende gedachte dat deze met name gnostische geschriften een voor de mens belangrijke boodschap bevatten. In het licht daarvan zou het toeval zijn, of zelfs orthodoxe opzet zijn, dat het Nieuwe Testament beperkt is tot de boeken die wij daar vandaag de dag in hebben staan. Deze laatste gedachte wordt door een aanzienlijke groep wetenschappers gedeeld.
Lees ook: 'Nag Hammadi geschriften'
De vraag die je stelt, komt erop neer of we deze boeken waar Slavenburg aandacht aan geeft, op gelijk niveau gezien moeten worden als de boeken in het Nieuwe Testament. Naar mijn inzichten kun die vraag vanuit twee invalshoeken beantwoorden: 1. vanuit de kerkgeschiedenis, hoe de vroege kerk met deze geschriften is omgegaan; 2. vanuit moderne wetenschappelijke inzichten.
1. De vroege kerk werd uiteindelijk gedomineerd door orthodoxe theologen, als Athanasius, Eusebius etc. De boeken uit Nag Hammadi en tal van andere apocriefe evangeliën en teksten laten echter zien dat er toentertijd ook heel andere vormen van christendom bestonden. Denk bijvoorbeeld aan Marcion in de tweede eeuw, die het gezag van het Oude Testament ontkende en in het Nieuwe Testament aanzienlijke delen schrapte. Voor veel wetenschappers is dit een reden om te stellen dat de vroege kerk één grote diversiteit bevatte aan opvattingen over bijvoorbeeld Jezus Christus of over hoe de wereld en de mens in elkaar zitten. Doordat de orthodoxe theologen echter de steun van de Romeinse keizers wisten te verwerven, zou uiteindelijk deze breedte aan opvattingen versmald zijn naar de opvattingen zoals die op de concilies zijn vastgesteld (denk bijvoorbeeld aan de geloofsbelijdenis van Nicea).
De spannende vraag is hoe deze (bewijsbare) diversiteit beoordeeld moet worden, of anders gezegd: moeten we bijvoorbeeld aan apocriefe evangeliën evenveel gezag toekennen als de evangeliën die we in het Nieuwe Testament vinden?
In ieder geval is duidelijk dat men in de vroege kerk goed op de hoogte was van andere evangeliën alsook van gnostische geschriften (sommige geschriften uit Nag Hammadi kenden we aanvankelijk alleen uit kerkvaderteksten!). Met name in Irenaeus’ werk tegen de ketterijen vinden we tal van verwijzingen naar geschriften die Slavenburg in het Nederlands heeft ontsloten. De beoordeling van kerkvaders als Irenaeus, Eusebius, Athanasius enz. van apocriefe geschriften varieert van enigszins welwillend tot uiterste negatief. Met name de gnostische geschriften komen er slecht vanaf, vanwege het zo verschillende wereldbeeld, alsook vanwege de zo afwijkende visie op Jezus Christus.
In de loop van de vierde eeuw is uiteindelijk de canon van het Nieuwe Testament vastgesteld. Juist omdat er zoveel boeken in omloop waren die de naam van apostelen droegen, is grondig nagedacht over welke boeken in de canon thuishoren. Het leidend criterium daarin was dat de boeken van apostelen afkomstig moesten zijn, in directe zin of in indirecte zin (een ander heeft het apostolisch getuigenis opgeschreven). Op die manier is de canon vastgesteld, hoewel er ook een tijd lang een groep geschriften is geweest die als nuttig en stichtelijk werden omschreven maar niet van apostolisch gezag.
Hadden er meer boeken in de canon van het Nieuwe Testament kunnen staan? Zeker. We weten van brieven van Paulus die verloren zijn gegaan. Ook andere apostelen zullen zeker (meer) geschreven hebben. Kennelijk heeft dat echter niet zo moeten zijn.
2. Je kunt deze discussie ook bekijken vanuit moderne wetenschappelijke inzichten. Ik heb zelf de indruk dat het de vraagsteller juist hierom te doen is. Tegelijkertijd is dit nog niet zo heel gemakkelijk, omdat ook onder wetenschappers hevig van mening wordt verschild over de status van apocriefe geschriften.
Niettemin kunnen er een aantal zaken naar voren gebracht worden.
a. Praktisch alle wetenschappers zijn het erover eens dat de boeken van het Nieuwe Testament in de eerste eeuw of hooguit aan het begin van de tweede eeuw geschreven zijn. Tegelijkertijd zijn dezelfde wetenschappers het erover eens dat de meeste apocriefe geschriften en zeker ook de gnostische geschriften inhoudelijk het stempel dragen van later tijd: half tweede eeuw en later.
b. In de meeste derde eeuwse en vierde eeuwse handschriften waarin we de canonieke boeken vinden, vinden we nauwelijks apocriefe of gnostische werken. We hebben dus géén handschriften waar bijvoorbeeld het Evangelie van Mattheüs, Markus, Lukas of Johannes samen in één handschrift staan met het apocriefe evangelie van Thomas of van Judas. Het is inderdaad waar dat sommige handschriften óók apocriefe boeken bevatten, maar die staan dan doorgaans onderscheiden van de rest achteraan. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor de brieven van Paulus, die we als vaste collectie vinden. Algemeen is het de gedachte dat de vier canonieke evangeliën, evenals de brieven van Paulus aan het begin van de tweede eeuw al als vaste collectie gebruikt werden.
Lees ook: 'Evangelie van Thomas en Maria' en 'Thomas-evangelie'
c. Wat de gnostische geschriften betreft is men het erover eens dat de gnostiek wortelt in een ideologie die reeds voor Jezus’ geboorte bestond en voornamelijk haar voedingsbodem betrok uit de Griekse en Oosterse filosofie. Het is zeker waar dat er raakvlakken bestaan tussen de gnostiek en de boeken in het Nieuwe Testament (voornamelijk het Evangelie van Johannes), maar al vroeg werd opgemerkt dat een volledige synthese (=samensmelting) ongewenst was, omdat dat te zeer het Godsbeeld aantastte. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de scheiding van de God van het Nieuwe Testament van de God van het Oude Testament. Zeker, dit werd niet algemeen gedeeld onder christenen, omdat anderen wel degelijk heil zagen in de samensmelting van christendom en gnostiek. Echter orthodoxe theologen deden de gnostiek af als ketters en in het licht van de boeken van het Nieuwe Testament is dat zeer voorstelbaar.
3. In mijn eigen opinie is het proces van canonisatie in de derde/vierde eeuw vooral de uiteindelijke uitwerking van wat al algemeen in de kerken gebruikelijk was, hoewel over sommige boeken nog lang is gediscussieerd (bijvoorbeeld Hebreeën, de brieven van Johannes en Openbaringen). Dit is niet helemaal hard te bewijzen, juist omdat onze gegevens van de eerste eeuwen zo beperkt zijn. Zelf heb ik sterk de indruk dat alleen die boeken uiteindelijk in de canon zijn terechtgekomen, die op een brede acceptatie konden rekenen. Die acceptatie zal vooral bepaald zijn door dat wat er reeds in de gemeenten gebruikelijk was. Het is wat mij betreft daarom niet verwonderlijk dat gnostische geschriften uit Egypte niet canoniek geworden zijn.
Kortom: bijna alle geschriften uit het Nieuwe Testament zijn waarschijnlijk vanaf de eerste eeuw door de kerken wereldwijd geaccepteerd geweest. Van de meeste apocriefe en gnostische geschriften kan dat niet worden gezegd.
4. Het is dus niet eenvoudig om een aantal criteria te noemen, aan de hand waarvan men bepaalde of geschriften gezaghebbend waren of niet. Zeker, rond 200 n. Chr. keek men al of geschriften overeenkwamen met dat wat men in de geaccepteerde apostolische geschriften aantrof. Maar ook daar zit rek op. Wanneer komt iets nog overeen en wanneer wordt iets ketters? Dat was ook in de vroege kerk niet gemakkelijk om te bepalen en daarom accepteerden sommigen bepaalde boeken wel en anderen niet.
In het wetenschappelijk discours spelen vooral overwegingen van datering mee. Hoe later een geschrift, hoe onwaarschijnlijker dat het apostolisch is. En vaak zie je ook dat hoe later een geschrift is, hoe legendarischer de wonderen en tekenen worden. Zie daarvoor bijvoorbeeld de evangeliën die juist over de jeugd van Jezus gaan (een hiaat in de canonieke evangeliën!). In dit laatste voorbeeld speelt ook nog mee dat je ziet dat er een hiaat/behoefte bestond die men graag ingevuld zag. Maar nogmaals, er bestaat veel verschil van mening.
5. Vandaag de dag worden de apocriefe en gnostische geschriften in de kerken vooral op inhoudelijke gronden afgewezen. Daarbij speelt ook heel sterk mee dat het bijna ondoenlijk is om een apocrief geschrift (dat bijna 2000 jaar door het overgrote deel van de kerken in de wereld is afgewezen) vandaag als canoniek te gaan verklaren. De kans dat een dergelijke keuze algemene instemming krijgt is nihil, bovendien is het wat mij betreft onwenselijk. Tegelijkertijd leren we juist uit de apocriefe geschriften veel over (bepaalde groepen!) vroege christenen. In de praktijk blijkt dat denkbeelden uit deze geschriften steeds weer de kop opsteken.
6. Dan nog de laatste vraag: zijn er buiten-bijbelse bewijzen dat deze bronnen niet kloppen? Je loopt hier denk ik hard aan tegen de grenzen van de geschiedenis. Zeker van de geschiedenis van 2000 jaar geleden. Wat vaak wel meespeelt is dat we doorgaans gemakkelijk een verklaring kunnen vinden waarom een bepaald geschrift in een bepaalde groep is ontstaan. Aangezien we in de canonieke evangeliën weinig lezen over de jeugd van Jezus, kunnen we ons voorstellen dat christenen daar meer over wilden (en nog steeds willen!) weten. Niet bepaald een argument dat voor originaliteit pleit. Dat Jezus in sommige gnostische geschriften een heel gnostische visie op het leven heeft, is niet verwonderlijk, omdat men Jezus’ leer wilde laten corresponderen met dat wat men in de gnosis had uitgedacht en als universele waarheid had aanvaard. Niet bepaald een argument voor originaliteit.
Het is echter niet zo dat we een opgraving doen, en op basis daarvan onomstotelijk kunnen vaststellen dat het evangelie van Judas bedacht is. Het is altijd het optellen van voors en tegens. Voor de meeste apocriefe en gnostische geschriften is het dan voor de meeste wetenschappers duidelijk dat ze van later tijd zijn en dat het zeer de vraag is in hoeverre ze werkelijk teruggaan op overleveringen ten aanzien van Jezus’ leven.
Ik realiseer mij dat mijn antwoord veel te kort is en veel genuanceerder had gekund en gemoeten om de werkelijkheid recht te doen, maar ik denk dat dit wel ongeveer de hoofdlijnen zijn.
Een hartelijke groet,
Kand. E. Boogert
Dit artikel is beantwoord door
kand. E. Boogert
- Geboortedatum:18-05-1989
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Driebruggen
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Promovendus PThU