Hond keert terug tot zijn uitbraaksel
Ds. W. Pieters | 2 reacties | 28-04-2016| 16:35
Vraag
Ik ben zo vreselijk moe van mezelf, moe van mijn zonde. Ik worstel erg met vragen over bekering en geloof. Gods volk is gelukkig. Als Christus nu mijn Zaligmaker was, zou ik ook gelukkig zijn. Elke dag zondigen (soms willens en wetens) en elke dag om vergeving smeken, in de wetenschap dat ik de volgende dag weer zonde zal doen. En dat terwijl ik wel eens ruimte heb gezien in Christus tot behoudenis. Toen was ik zo blij! Toen kon het ook voor mij! Maar als je na zoveel genade nog een ergere zondaar wordt, dan is het toch een teken, dat ik me bedrogen heb? Ben ik niet die hond en die zeug uit 2 Petrus 2? O, als u toch in mijn hart kon kijken...
De zorgverzekeringen van Care4Life
De zorgverzekeringen van Care4Life stellen de beschermwaardigheid van het leven voorop. Benieuwd hoe?
Antwoord
Petrus schrijft in zijn tweede brief onder andere over voorgangers die door de kennis van de Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen van de wereld ontvlucht zijn. Deze kennis hebben ze door de prediking van het evangelie ontvangen. Maar, wat gebeurt er? Zij worden in die besmettingen weer ingewikkeld en erdoor overwonnen! Petrus schrijft dan: het laatste is voor hen erger dan het eerste. Het was voor hen beter dat zij de weg van gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij afkeren van het heilige gebod, de heilige leer van het evangelie. En dan komen de woorden waar de briefschrijver op wijst: “Hun is overkomen wat met een waar spreekwoord gezegd wordt: de hond is teruggekeerd tot zijn eigen uitbraaksel, en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk.” Dit haalt de apostel aan uit Spreuken 26 vers 11: zoals een hond tot zijn uitspuwsel weerkeert, zo herneemt (herkauwt) de zot zijn dwaasheid.
De mensen die hij bedoelt hebben de ogen vol overspel. Zij zijn te vergelijken met een varken. Dat dier kun je netjes wassen en oppoetsen en in de mooie kamer laten rondlopen, maar niet zodra ziet het een modderpoel, of het rent erheen en wentelt er zich behaaglijk in. De verleiders in de christelijke gemeenten hadden zich door de kennis van Jezus Christus gereinigd van allerlei uiterlijke besmetting van de wereld (vers 20), maar ze waren niet de Goddelijke natuur deelachtig geworden, waarover de apostel het in hoofdstuk 1 vers 4 heeft. Ze waren innerlijk niet losgemaakt van het bederf dat in de wereld is.
Het gaat dus om mensen die zich weer van de Heere afwenden en zich overgeven aan de wereldse begeerlijkheden. De vraagsteller vreest, dat hij er ook bij hoort. "Anders zou ik toch wel beter tegen de zonde strijden", denkt hij. "Als ik werkelijk de vreugde in Christus heb geproefd, waarom zondig ik dat zo? Is dat een teken dat het met mij niet goed is, maar dat ik een mondbelijder ben, die er wezenlijk niets van ken?" Zo kan de bange vraag door het hart snijden. En ziende op onszelf, de onreine begeerten, zondelusten, hartstochten, oneerlijkheid, wereldgelijkvormigheid en aardsgezindheid, kunnen we toch niet anders, of we moeten wel concluderen: “Ik ben geen kind van God. Het heeft er misschien wel wat of veel op geleken, maar nu blijkt uit zoveel zonde, dat er niets van waar was. Het is alles schijn, ik heb me bedrogen.”
Als je eerlijk met jezelf omgaat, versta je wel wat voor een strijd het kan zijn, vooral nu je jong bent, of je niet bij deze honden en varkens hoort... Het is goed om niet te snel te veronderstellen, dat je er waarschijnlijk niet bij hoort. Het zou kunnen van wel! Onderzoek het eerlijk.
Maar vergeet niet over wie Petrus het heeft. Niet over degenen die tegen de overblijvende zonden strijden en zich vanwege hun zonden aanklagen en het betreuren, dat er nog zoveel zonde in hen is. Maar hij schrijft over hen die wel een vrome schijn hebben, maar ondertussen nooit over hun zonden hebben geweend en zich nooit hebben verfoeid vanwege al dat kwaad. Het gaat over mensen die de zonde aan de hand houden en er geen last van hebben. Wie klaagt: ik ben van binnen zo verdorven, die hoort niet bij die hond die zijn eigen uitbraaksel opeet en dat varken, dat hoe schoon gewassen toch zich weer behaaglijk in het slijk wentelt. Iemand die het zondigen in beginsel moe werd, kan niet anders dan steeds de strijd aanvatten en zich tegen alle boze lusten van het vlees verzetten, hoe sterk zonde, wereld en satan ook trekken.
Ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Ik moet denken aan een stukje uit de bekende preek -Kopen om niet- van William Guthrie..
http://www.tabernakel.nl/data/files/Preken/Vertalingen/17-5%20Guthrie%20-%20Kopen%20om%20niet%20-%205%20definitief.pdf
Degenen die niet zeker zijn van hun aandeel aan Christus wijs ik op
enkele gronden voor hoop om toch tot Hem te komen. Bovendien
wijs ik op enkele angsten die de vereniging met Hem in de weg kunnen
staan en die u dreigen te doden wanneer u het waagt om tot
Hem te gaan.
Gronden voor hoop zijn er als u niet kunt ontkennen dat u werkelijk
overtuigd bent van uw zonde en schuld en dat u zichzelf niet redden
kunt. Als u van alle eigengerechtigheid weggevlucht bent. Als u niet
kunt ontkennen dat u anders leeft dan de massa en vele dingen die
u bij anderen ziet, zelf niet zou durven doen. Als u niet kunt ontkennen
dat u niet meer leeft zoals vroeger en voor geen goud datgene
meer durft te doen wat u toen niet eens als zonde zag. Als u nergens
anders redding zoekt dan alleen bij Christus. Als u moet toegeven
dat u de prediking van het Evangelie nu heel anders beluistert
dan vroeger. Als u niet anders kunt dan de vloek van de wet in het
bijzonder op uzelf toepassen en daarom graag geborgen wilt zijn in
de handen van Christus. Als u (hoewel u niet durft te zeggen dat
u met Christus verenigd bent) voor geen goud uw aandeel in Hem
zou willen opgeven. Als u hen die zich het eigendom van Christus
durven noemen ziet als een rijk gezegend volk, en zij die niets in
Hem hebben als armzalige schepselen. Als u (hoewel u niet durft te
zeggen dat u ware genade kent) overtuigd bent van de kenmerken
van genade waarover wij spreken en uzelf daarin oefent. Als u een
goede dag hebt wanneer deze worden verkondigd en uitgelegd. Als
u (hoewel u niet alle afgoden in uw hart ten val kunt brengen) soms
zo’n toegang hebt tot God dat u vrijmoedigheid krijgt om uw afgoden
te vervloeken, te haten en ertegen te strijden. Als u niet kunt ontkennen
dat uw ziel soms mag proeven van het licht. Als u niet kunt ontkennen dat Christus voor u van de hoogste waarde is, zodat u Hem niet kunt missen.
Bovendien, als u zou durven zeggen dat u een aandeel in Christus
hebt, zou dat al snel alle andere behoeften doen verstommen; ook
al zou iemand u de hele wereld geven, u zou niet tevredengesteld
zijn zo lang u niet overtuigd was van uw aandeel in Hem. Kortom, u
kunt niet anders dan zeggen dat uw ziel naar Hem uitgaat en dat u
via de aangewezen weg probeert Hem te verkrijgen.
Al deze zaken zijn bewijzen van uw vereniging met Christus en voeden
het sprankje van nieuw leven binnen in u. Ze zorgen ervoor dat u het streven om meer en meer met Christus verenigd te worden niet op zult geven. Het is een voorspel op het komen tot volledige overgave aan Hem.
Er kunnen redenen zijn die u verhinderen om tot Christus te komen.
Er kan angst zijn dat uw overtuiging van zonde en schuld niet diep
genoeg is. Er kan vrees zijn omdat u nooit die geestelijke oefeningen
gekend hebt die voor de vereniging met Christus nodig zijn. Of u
ervaart een boezemzonde die u er niet onder krijgt als onverenigbaar
met de genadegave van het geloof.
Na de groet, in verzen 1 en 2, vervolgt hij met:
3 Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort, door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en Zijn deugd.
In vers 4 gaat Petrus verder met deze woorden:
4 Daardoor heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur, nadat u het verderf, dat er door de begeerte in de wereld is, ontvlucht bent.
Wat mij voornamelijk opviel was dat Petrus twee keer het woord "Goddelijk" gebruikt. Daarnaast dat dit gaat om een GESCHENK van God! En niet een geschenk wat wij nog moeten krijgen, nee, wat wij hebben ontvangen door het geloof! (vs 1). Het gaat dan ook om Goddelijke kracht en Goddelijke natuur. Daar is niets van ons bij! Gelukkig maar, want alles wat van ons is, zal alleen maar tegen de redding en de heiliging werken. Dus alles wat wij in eigen kracht doen is hopeloos!
Als je beseft wat hier staat, dan kan je alleen maar klein worden om zoveel genade. Geschonken, door het werk van Jezus Christus. Daar zit niets van ons bij, slechts een aannemen wat ons wordt aangereikt, door het geloof.
Als je de strijd ervaart, de zonde die je ten onder wil brengen, is dat een teken van het ontvluchten van het verderf. Denk niet dat iemand, die het verderf niet is ontvlucht, te maken heeft met geestelijke strijd.
Het grote verschil is echter, dat die Goddelijke kracht en Goddelijke natuur reeds ZIJN geschonken. Wat wij moeten en mogen leren, is van die kracht en natuur gebruik te maken. Maar eerst moet je daar besef van hebben. Daarom vertelt Petrus dit dan ook.
Het besef en de wetenschap dat wij deze Goddelijke gaven hebben ontvangen, geven Petrus dan ook de vrijmoedigheid om te vervolgen met dit, het woord "daarom" getuigt daarvan:
5 En daarom moet u zich er met alle inzet op toeleggen om aan uw geloof deugd toe te voegen, aan de deugd kennis,
6 aan de kennis zelfbeheersing, aan de zelfbeheersing volharding, aan de volharding godsvrucht,
7 aan de godsvrucht broederliefde en aan de broederliefde liefde voor iedereen.
Zonder gebruik te maken van de Goddelijke gaven zou dit immers onmogelijk zijn. Maar nu IS het mogelijk, door Gods oneindige genade en beloften.
In vers 8 zegt hij dan nog dit:
8 Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en toenemen, zullen ze u niet doelloos en onvruchtbaar laten wat de kennis van onze Heere Jezus Christus betreft.
De strijd, in Gods kracht, door de Heilige Geest, zal ons niet onvruchtbaar laten.
Als je geen vruchten ziet, dan heeft dat óók een oorzaak, dat schrijft Petrus in vers 9: Immers, bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, die is blind en kortzichtig, omdat hij de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten is.
10 Daarom, broeders (en zusters), beijver u des te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want als u dat doet, zult u nooit meer struikelen.
11 Want zo zal u in rijke mate de toegang worden verleend tot het eeuwig Koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.