Willens en wetens zondigen
Ds. J. Westerink | Geen reacties | 17-03-2016| 09:44
Vraag
In Hebreeën 10:26 staat: “Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor de zonden meer over, maar slechts een verschrikkelijke verwachting van oordeel en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden.” Ik tob erg over dit vers. Ik moet tot mijn grote schaamte bekennen dat ik, na mijn bekering, op seksueel gebied grote zonden heb begaan. Ik wist beter, maar handelde er niet naar. Ik heb dit beleden en God vergeving gevraagd, maar toch blijft dit me aanklagen. En als ik dan bovenstaand vers lees, ben ik bang dat er geen vergeving meer mogelijk is voor mij...
Antwoord
Beste tobber,
Laat ik mogen beginnen met te zeggen dat het goed te begrijpen is dat je schrikt van de woorden in Hebr. 10:26; trouwens ook van wat daar volgt en wat uitloopt op die huiveringwekkende woorden: Onze God is een verterend vuur. Wanneer je niet mag schuilen achter het offer van Christus, door de Heilige Geest toegepast aan je hart, dan blijft er geen enkele schuilplaats over en is er geen ander offer dat God kan behagen.
Je schrijft over zonden, bedreven na je bekering, op seksueel gebied. Dat kan van alles zijn, maar ik hoef dat niet nader te weten. Je schrijft ook dat je die zonden bedreven hebt nadat je tot bekering kwam. Daarmee bedoel je dat je wist dat het zonde was en dat je daarmee de heilige en genadige God verdriet deed. Je zondigde dus tegen een goeddoende God en dat maakte de zonde des te erger. Maar als ik je goed begrijp, dan heb je met die zonde gebroken en de Heere om vergeving gevraagd.
In het algemeen kunnen we dan weten dat er voor die zonde, hoe zwaar, hoe lang, hoe verdrietig ook, vergeving is. Dat lezen wij in het Woord: Wie zijn zonde belijdt en laat, die zal barmhartigheid en vergeving ontvangen. Er is maar één zonde, waarvoor dat niet geldt: de zonde tegen de Heilige Geest. Over die zonde spreekt de brief aan de Hebr. in hoofdstuk 6:4-6. Voor die zonde waarschuwt deze brief in het vervolg van de tekst, die jou bezighoudt: 10:26. Daar wordt immers gesproken over het verachten van Christus, het vertrappen van Zijn bloed en het versmaden van de Heilige Geest. De tekst die jou bezighoudt, waarschuwt voor dat gevaar, dat juist daar op de loer ligt waar je de onderlinge samenkomsten van de gemeente verzuimt. Dan ontneem je de Heere de mogelijkheid om langs die weg tot jou te spreken en je geeft satan de ruimte om je te verleiden.
Je moet vers 26 in zijn verband lezen. Hebr. 10 is vanaf vers 19 een inleiding op Hebr. 11. In dat hoofdstuk kom je mensen tegen die na hun bekering moesten belijden: “Ik heb tegen U o Heere, zwaar en menigmaal misdreven.” Dat deden ze ook op het gebied van het zevende gebod, denk maar aan Gideon, aan Simson, aan David. Was er voor hen geen vergeving meer? Jij weet wel beter. Hebr. 10:26 staat midden in een ernstige waarschuwing. Wanneer de Heere waarschuwt, betekent dat altijd een oproep tot bekering. Voordat het te laat is.
Zo spreekt de Heere in ernst, liefde en genade hier ook tot jou en Hij roept je door dat Woord tot een gelovig vastgrijpen aan Hem Die gezegd heeft:” Wie zijn zonde belijdt en laat, die ZAL barmhartigheid geschieden.”
Ik wens je de zegen van die genadige God toe,
Ds. J. Westerink
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J. Westerink
- Geboortedatum:25-08-1939
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Urk (Maranatha)
- Status:Inactief