Vraagtekens bij de kinderdoop
Ds. C. Harinck | Geen reacties | 11-08-2014| 12:49
Vraag
Aan een Ger. Gem.-dominee. De Bijbel noemt de doop onder andere: Bad der wedergeboorte, inlijving/inenting in Christus, doop der bekering, gedoopt in Christus, vereniging met Christus in Zijn dood, graf en opstanding, aandoen van Christus als het kleed der gerechtigheid, afwassing der zonden, vergeving der zonden, gedoopt met de Heilige Geest. Nergens noemt de Bijbel de doop een belofte van dit alles, maar veeleer een verzegeling; de andere kant van de medaille van wat er innerlijk bij de mens door de Heilige Geest bewerkt is. Ik heb het hier niet over 'sacramentalisme', maar over het zichtbare tegenbeeld van de wedergeboorte en inlijving in Christus. Ik heb veel antwoorden gelezen die verwijzen richting: in en uitwendig in het verbond; het is een belofte/cheque/pleitgrond; Luther zei: ik ben gedoopt (om vervolgens zijn doopvisie buiten beschouwing te laten); twee of drie verbonden; niet al wat Israel heet is Israel... Nergens in de antwoorden staat een verwijzing naar bovenstaande Bijbelteksten. Hoe graag ik het ook wil begrijpen en geloven, nergens lees ik dat in het NT zo over de doop wordt gesproken. Wel lees ik dat Paulus zo over Israel en de besnijdenis redeneert, maar nergens over de doop. Bovendien heeft Paulus het over de Joden en niet over de gemeente. De oudvaders en opstellers van onze belijdenis zoals Calvijn, Ursinus, Datheen, De Bres, Witsius en van der Groe hadden de volgende visie op kinderen van gelovigen: namelijk dat we kinderen voor wedergeboren moeten houden totdat het tegendeel blijkt. Hoeveel ik ook heb gelezen over dit onderwerp, ik mis de bijbelse onderbouwing. Toch is op deze aanname onze belijdenis gebaseerd (zie bijv. Schatboek van Ursinus en de div. geschriften zoals het doopformulier en andere van bovengenoemden). Wat we ook van deze redenering vinden, het koppelt de doop aan de (veronderstelde) wedergeboorte met een beroep op Johannes die al vanaf de buik van zijn moeder wedergeboren was. Consequent naar de Bijbel is het wel. Of je het er mee eens bent is wat anders. Schril daar tegenover staat: Kind des toorns... De andere kant: een beroep op Gen. 17 houdt in dat God de God van de kinderen van gelovigen is, dus als je een God hebt ben je ook van God en dus kind van God. Blijft moeilijk. Ik heb een aantal vragen: 1. Als belofte en vervulling één en dezelfde zijn (anders zijn er drie verbonden nodig) en onder de beheersing van de verkiezing staan, waarom worden dan alle baby's gedoopt? En hoe verhouden deze zich tot elkaar? Ik krijg ze onder geen beding met elkaar verenigd, bij de geloofsdoop wel. 2. Wat is de waarde van de doop voor degenen die niet uitverkoren (blijken te) zijn? (men gaat immers uit dat de dubbele predestinatie voor de beloften staat.) 3. Als er één doop is (Ef. 4), waarom hebben we dan een doop die het bovenstaande uitbeeldt (badwater der wedergeboorte) en een doop die een “teken van het verbond” is. 4. Wat moet je kinderen wel leren over hun doop? Zijn ze kind des toorns of kinderen van God? En hoe werkt dit zich uit? 5. Waarom heeft onze (andere) manier van kijken naar onze kinderen dan de opstellers van de verbondsleer/doopformulier niet geleid tot een andere belijdenis/visie aangaande de doop? Een jonge vader die vraagtekens heeft bij de kinderdoop.
Antwoord
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik de verwarring, die u heeft bevangen, kan begrijpen. Er is in 1946, temidden van de strijd in de Ger. kerken en de Vrijgemaakt Gereformeerden, een prachtige, maar ook verdrietige, studie verschenen van dr. Smilde, getiteld “Een eeuw van strijd over verbond en doop.” Sinds 1834 is er een heilloze strijd gevoerd over deze onderwerpen. Die strijd is ook ons kerkverband binnengedrongen. Ds. Kersten sr. heeft de Chr. Ger.-opvattingen fel bestreden en dr. Steenblok heeft de opvattingen van Brakel, Erskines e.a. bestreden. Er is nergens zo over gestreden als over doop, verbond en beloften. Ik merk dat u daar een slachtoffer van bent. We zijn als het ware zo gehersenspoeld dat we de Bijbel niet meer eerlijk kunnen lezen en bij alles wat we lezen in de Bijbel en de formulieren, de uitverkiezing, de verbondsopvattingen en de strijd over de beloften laten meespelen.
Je brief legt daar getuigenis van af. Het is een brief vol verwarring en verwarrende gedachten. Je laat merken heel wat gehoord te hebben over twee of drie verbonden, de uitverkiezing en hoe het zit met de beloften, maar er blijkt weinig Bijbelkennis in uw brief.
Het eerste wat ik u raden wil is: Gods Woord werkelijk te geloven. Alle mens is leugenachtig, zegt Paulus, alleen God is waarachtig. Je moet weer leren de Bijbel onbevangen te lezen en al die ballast van verwarde ideeën achter te laten.
Wanneer je nu de Bijbel leest, lees je dat God een verbond heeft gemaakt met Abraham en zijn nageslacht. De hoofdinhoud van dit verbond is: Christus en de zaligheid in Hem voor ieder die met het hart in Hem gelooft. Bij dat verbond hoort een teken en zegel. De besnijdenis.
Is dat verbond nu íneens verdwenen? Nee, zegt Petrus op de Pinksterdag. Is het nu alleen opgericht met volwassenen die van hun geloof getuigenis kunnen geven? Nee, zegt Petrus: “want u komt de belofte toe en uw kinderen.” En Paulus zegt zo maar dat ware gelovigen, die nooit besneden zijn en niet tot Abrahams nageslacht behoren, toch Abrahams kinderen zijn, Ja zelfs zijn ware kinderen zijn en de zegen van Abraham ontvangen. Zie Galaten 3. En de apostel schrijft aan de christenen in Efeze, die niet tot de nazaten van Abraham behoorden en buiten dat verbond stonden, dat zij nu ook medeburgers der heiligen en huisgenoten van God zijn.
Uit dit alles en nog zo veel meer, hebben de vroege kerk en de reformatie gesteld dat het verbond met Abraham niet met Pinksteren is opgehouden. Het is één kerk en één volk Gods in beide bedelingen. Het is één lichaam. Christus die beiden (= Jood en heiden) één gemaakt heeft. Heel Ef. 2 getuigt daar van. Christus heeft die beiden één gemaakt heeft en de middelmuur van scheiding heeft verbroken. Het is dus hetzelfde verbond. Alleen het teken is veranderd. Toen de besnijdenis en nu de doop. De kinderen hoorden er onder het OT bij en zij horen er nu bij. Op hen rusten dezelfde beloften als op de nakomelingen van Abraham. Je moet daar Calvijns commentaar op Gen. 17 maar op nalezen. Calvijn zegt daar tegen de wederdopers: Zij, die zeggen dat de kinderen der gelovigen niets beloofd is, hebben het mis. Zij verstaan Gods verbondshandelen niet. De vroege kerk voelde zich één met de kerk van het OT. Jood en heiden vormen nu het volk van het verbond.
In de Handelingen van de apostelen lees je dan ook enkele malen dat de gelovigen niet alleen zelf gedoopt werden, maar ook hun ganse huis (kinderen en dienstbaren). Polycarpus zegt als kind te zijn gedoopt. Al werden de eerste tijd veelal volwassenen gedoopt, al spoedig wilden de gelovige ouders hun kinderen ook bij God en Zijn verbond betrekken en ontstaat de behoefte aan de doop van de kinderen.
Wie God begeert te dienen, betrekt daar ook zijn huis, zijn gezin bij. Daarom laten we onze kinderen dopen en voeden we hen op tot mensen, die aan God en Zijn dienst verbonden zijn. Uw doel moet zijn om hen zo ver te brengen dat zij dit persoonlijk zullen belijden en beleven.
Nu nog even iets over wat de doop van “een niet uitverkoren kind” te zeggen heeft. Dat is eigenlijk een vreemde gedachte. Niemand weet dit dan God alleen. En zo lang God niet tegen iemand zegt “jij bent niet uitverkoren”, weet je dit niet. En God zegt dit tot niemand. Hij zegt wel dat een iegelijk die in Christus gelooft niet zal verderven en dat die niet geloofd zal hebben verdoemd zal worden.
Als gevolg van alle redeneringen willen wij de zaken graag kloppend maken. Je zou dan alleen de uitverkoren kinderen willen en kunnen dopen. Sommigen hebben dit ook in hun dwaasheid gezegd.
Als je denkt aan Kaïn. Was deze man niets beloofd? Hoor wat de Heere zegt: Is er niet indien gij weldoet verhoging? Gen.4:7! En Ezau. Hij verkocht de eerstgeboorte. Hij bezat dat dus. Wat heeft hij anders veracht?
Als het gaat om belofte en vervulling zijn er altijd twee zijden. De eerste zijde is dat wij de belofte door ongeloof krachteloos maken. Dat is onze kant. Paulus leert dat al de Israëlieten Kanaän was beloofd, maar dat het merendeel niet is ingegaan vanwege hun ongeloof. Dat gevaar dreigt ook nu, zegt de apostel in Hebr. 4:1. Weer zou je hierover het commentaar van Calvijn moeten lezen.
De zijde van God is, dat Hij zorgt dat Zijn beloften vervuld worden in Zijn uitverkorenen. Maar dat is een boek waarin wij niet kunnen lezen. Wij hebben de Bijbel met al de genadige beloften en nodigingen tot het heil van Christus. Daar zijn wij verantwoordelijk voor.
Het is een uitgebreide materie. Ik wil hier maar stoppen. Tot slot: Je hebt je kinderen een goede boodschap te brengen van God, Die al vroeg Zijn handen naar hen uitgebreid heeft. Leer hen met Luther zeggen: “Ik ben gedoopt. Er is voor mij wassing en reiniging in het bloed van Jezus Christus.” Maar ook een ernstige boodschap: “Ziet, gij verachters en verwondert u en verdwijnt”, Hand. 13:41. Verachte genade zal een zware steen rondom onze hals zijn in de dag van het oordeel.
Ik wens je nader onderzoek toe en wordt a.u.b een eenvoudige leerling van de Schrift.
Ds. C. Harinck
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. Harinck
- Geboortedatum:09-04-1933
- Kerkelijke gezindte:Gereformeerde Gemeenten
- Woon/standplaats:Kapelle
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus
Bekijk ook: