Wedergeboorte vooraf aan geloof
Ds. W. Pieters | Geen reacties | 24-06-2014| 14:04
Vraag
Klopt het dat de wedergeboorte ook voortvloeit uit het werk van Christus? Wedergeboorte gaat vooraf aan geloof. Hoe moet ik de belofte zien die staat in Openbaringen 3: 17-18: “Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt. Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.” Deze tekst lijkt te spreken over 'niet-wedergeborenen'. Door het geloof in die belofte, worden ook je ogen geopend. Maar dan lijkt het geloof (van die belofte) vooraf te gaan aan de wedergeboorte. Hoe moet je dat zien?
Antwoord
...de christenen in Laodicea. Aan de voorganger van hen, de engel, schrijft Johannes, in opdracht van de verhoogde Christus, vanaf Patmos, een brief (Openbaring 3:14-22). Christus noemt Zichzelf in vers 14 “de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods.” Hij weet -volgens vers 15- de werken van de gemeente, namelijk dat ze niet koud zijn en niet heet en Hij slaakt de verzuchting, de wens, dat ze koud zouden zijn of heet. Omdat ze lauw zijn, en niet koud of heet, dreigt Hij in vers 16, dat Hij hen uit Zijn mond zal spuwen.
In vers 17 legt Hij uit wat Hij bedoelt met de misstand in de christelijke gemeente te Laodicea: zij zeggen en denken rijk en verrijkt te zijn, en aan geen ding gebrek te hebben, maar ondertussen beseffen ze niet, dat ze ellendig zijn en jammerlijk en arm en blind en naakt. En dan komt in vers 18 het vonnis. Komt dan het vonnis? Nee, dan komt niet het vonnis, maar het advies, de raadgeving: “Ik raad u dat u van Mij koopt... ”
Welke dingen?
-goud, dat net uit het vuur komt en gezuiverd is, met als doel dat ze rijk worden;
-witte klederen, met als doel dat ze bekleed worden, en dat de schande van hun naaktheid niet geopenbaard wordt;
-en dat ze hun ogen met oogzalf zullen zalven, met als doel dat ze gaan zien.
Wat houdt dit ‘kopen’ in? De statenvertalers schrijven bij de opdracht ‘koop’: “dat is, begeer of zoek te verkrijgen, niet door enige verdienste van uw kant, maar uit genade en om niet, door het gebed.” Het gaat dus niet over kopen in eigenlijke zin, maar de beeldspraak van “kopen” wordt gebruikt, terwijl het over “begeren”, “zoeken” en “genade” gaat.
Op welke manier kopen we dan deze schatten? In de kanttekening wordt het woord “goud” als volgt uitgelegd: “waardoor het ware geloof verstaan wordt, en dat al de rijkdommen van Christus’ lijden zich toe-eigent en tot zich overbrengt.”
Het kopen is dus beeldspraak voor geloven. Door dit geloof eigen ik mij iets toe. Mij toe-eigenen is: wat niet van mij is, maak ik mijn eigendom, “‘breng ik tot mijzelf over”, om met de statenvertalers te spreken.
Heel belangrijk hierbij is om te weten wat geloven dan inhoudt: het is vast vertrouwen dat God al de schatten en gaven van Christus ons in de belofte schenkt, dat is: dat Hij ze ons aanbiedt.
In dit verband is het heel belangrijk te weten dat Christus ons door God wordt aangeboden in Zijn beloftewoord, en dat we Hem alleen op de manier van het geloof in die beloften van de waarachtige God kunnen aannemen. Denk aan wat de kanttekening zegt over het woord van Gods genade in Handelingen 14 vers 3: “dat is, het evangelie, waarin de genade van God wordt verkondigd en aangeboden.”
God moge ons allen leren in te zien en hartgrondig te beseffen dat niet wij gewillig zijn en Hij (misschien) onwillig, maar dat Hij zeer gewillig is om bedelaars aan Zijn troon rijk te verrassen met al de schatten en gaven van het genadeverbond, terwijl wij vanuit onszelf zo onwillig, zo ongeïnteresseerd zijn.
Hebt u geen geld, neem Hem dan “om niet” aan – zoals de kanttekening op Kolossenzen 2 vers 12 luidt: “Het geloof neemt de weldaad aan, die de doop ons aanwijst en verzegelt!”
Hoe zit het echter met de noodzaak van de ‘kennis der ellende’? De Heidelbergse Catechismus wijst er op. Maar hoe moeten we dit verstaan? In ieder geval niet voorwaardelijk in de zin dat wij het in eigen kracht moeten voortbrengen. Ook niet in verdienstelijke zin, alsof we door vernedering en verbrokenheid van hart de verlossing waardig worden. Hoe dan wel?
Ursinus, een van de opstellers van de Catechismus, schrijft in het “Schatboek” het volgende over vraag en antwoord 2 (Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt? Drie stukken: Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten andere, hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. En ten derde: hoe ik God voor zulke verlossing dankbaar zal zijn.)
Deze vraag behelst de inhoud en verdeling van de hele Catechismus en stemt overeen met de verdeling van de Schriften in Wet en Evangelie. Kennis van onze ellende is nodig voor onze troost. Niet, dat zij zelf enige troost meedeelt of er een deel van is (want van zichzelf verontrust ze eerder dan dat ze troost), maar kennis van onze ellende is nodig omdat ze in ons verlangen ontsteekt naar verlossing. Net zoals kennis van een ziekte verlangen naar een medicijn wakker maakt bij de zieke. Waar geen kennis van ellende is, wordt geen verlossing gezocht, net zoals de persoon die onkundig is van zijn ziekte nooit op zoek is naar een dokter. Nu, als we geen verlossing verlangen, zoeken we haar niet. En als we haar niet zoeken, zullen we haar nooit ontvangen. Want God geeft verlossing alleen aan hen die zoeken en kloppen, zoals wordt gezegd: aan hem die klopt, zal worden geopend. Vraag, en het zal u worden gegeven. Gezegend zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Kom tot Mij, allen die vermoeid zijn en zwaar beladen. Ik woon bij hem die van een verbrijzelde en nederige geest is.
Wat nodig is om in ons verlangen naar verlossing te ontsteken, is nodig tot onze troost. Welnu, kennis van ellende is nodig om in ons verlangen naar verlossing te scheppen. Daarom is ze nodig tot onze vertroosting. In zichzelf uiteindelijk niet als oorzaak, maar als motivering, zonder welke we de verlossing niet zouden zoeken. Van zichzelf verschrikt de kennis der ellende, maar deze schrik is nuttig, wanneer die leidt tot de oefening van het geloof.
Niet alleen hij schreef er zo over, ook Luther. Ik neem hier over wat hij in zijn catechismus schrijft.
Het is niet zonder bijzondere ordening van Godswege geschied dat voor de eenvoudige christenen, die de Schrift niet lezen kunnen, ingesteld is om de Tien Geboden, de Apostolische Geloofsbelijdenis en het Onze Vader te leren en te kennen, in welke drie stukken voorwaar alles wat in de Schrift staat en wat altijd gepredikt kan worden, ook alles wat een christen nodig heeft te weten, grondig en overvloedig begrepen is en wel in zulke korte en eenvoudige woorden vervat, dat niemand zich beklagen of verontschuldigen kan dat hetgeen hem nodig is tot zaligheid, teveel zou zijn, of te moeilijk is om te onthouden.
Want drie dingen zijn voor een mens nodig te weten om zalig te worden. 1. Het eerste is, dat hij weet wat hij doen en laten moet. 2. Het tweede, wanneer hij nu ziet dat hij het niet kan uit eigen krachten, dat hij dan weet, waar hij het halen, zoeken en vinden moet. Daardoor kan hij het alsnog doen. 3. Het derde is, dat hij weet hoe hij het zoeken en vinden zal.
Zo is het voor een zieke vooral nodig, dat hij weet waarin zijn ziekte bestaat. Daarna is het nodig dat hij weet, waar het geneesmiddel is. In de derde plaats, moet hij begeren, zoeken en vinden of laten brengen, wat hem nodig is. Op deze manier, leren Gods Geboden de mens zijn ziekte kennen, zodat hij zichzelf erkent een zondig en verdorven mens te zijn. Daarna houdt het Geloof hem voor en leert hem, waar hij het geneesmiddel, namelijk de genade, halen moet, dat hem leert vroom te worden, en de geboden te houden. En God wijst hem Zijn barmhartigheid aan, in Christus betoond en aangeboden. In de derde plaats leert het Onze Vader hem hoe hij dat medicijn begeren, vinden en tot zich zal laten brengen, namelijk met geregeld, deemoedig en vertroostend, gelovig gebed. Dan zal het hem gegeven worden, en wordt hij zó zalig. Dat zijn de drie stukken in de hele Schrift.
Als toegift een stukje van Calvijn. In 1539 schrijft hij aan kardinaal Sadoleto: Wij vinden in de eerste plaats dat de mens moet beginnen met te erkennen wie hijzelf eigenlijk is. En deze zelfkennis moet niet oppervlakkig zijn en vluchtig. Nee, de mens moet zijn geweten durven plaatsen voor Gods rechterstoel. En als hij dan van zijn eigen slechtheid genoeg overtuigd is geraakt, moet hij ook tegelijkertijd de gestrengheid van Gods oordeel bedenken, een oordeel dat tegen alle zondaars wordt uitgesproken. Zo, door eigen ellende beschaamd en verslagen, moet hij zich voor God neerbuigen en zich vernederen. Elk vertrouwen op zichzelf moet hij maar laten varen. Hij kan dan nog alleen maar zuchten, als was zijn definitieve ondergang nabij.
Een belangrijk ding nog: al wat u aan zondekennis ontbreekt, schenkt God u als u Hem erom smeekt …
Garderen, ds. W. Pieters
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. Pieters
- Geboortedatum:27-06-1957
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Elspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
website: dspieters.refoweb.nl