Uitzien naar genade
Ds. M.A. Kempeneers | 1 reactie | 11-04-2013| 14:32
Vraag
Ik heb een vraag over het uitzien naar genade. Als je Ps. 130:3 leest ("ik blijf den HEER verwachten; mijn ziel wacht ongestoord"), dan lijkt dit op een vertrouwen in Gods beloften/trouw. Maar als je kijkt naar bijvoorbeeld de Kananese vrouw. Die bleef aanhouden in haar nood, meer in de vorm van "kom ik om, dan kom ik om." Niet loslaten totdat God haar genadig was. Deze twee voorbeelden lijken tegenstrijdig. Zijn dit ook twee verschillende dingen? Of komen beide zaken tegelijk voor bij een ontdekte zondaar? In het eerste voorbeeld komt het vertrouwen meer naar voren, terwijl bij de Kananese vrouw haar nood naar voren komt.
Antwoord
Beste vraagsteller/ster
Ik begrijp eigenlijk niet goed waarom je denkt dat deze situaties tegenstrijdig zijn. De voorbeelden die je noemt zijn juist heel identiek. Bij allebei zie je de nood en bij allebei het vertrouwen.
In Psalm 130 is iemand aan het smeken (vers 2), er is de beleving van rechteloosheid (vers 3) en is er sprake van de nacht (vers 6). Het is identiek aan wat de Kananese vrouw meemaakt. Psalm 130 is echt een voorbeeld van haar situatie. Ze komt met de nood van haar kind, die ook haar nood is. Ze brengt haar rechteloosheid onder woorden en beaamt dat ze een "hondeke" is, dat wil zeggen dat ze er buiten staat. Maar toch kan de dichter van psalm 130 het bidden niet laten. En dat doet hij omdat hij goed van God denkt (vers 5-8). Precies hetzelfde zie je bij de Kananese vrouw. De Heere Jezus zegt dat ze een groot geloof heeft. En wat is een groot geloof? Dat is een geloof dat klein van zichzelf denkt, maar groot van God.
Bij allebei tref je ook aan dat ze "aanhouden." Ondanks dat het hopeloos lijkt te zijn. Want je kunt zelf de nacht niet verdrijven. En je kunt de Heere niet dwingen om naar je te luisteren en nog minder om je te helpen. Maar beiden hebben grond gevonden in de goedertierenheid van God. Daarom hebben ze aangehouden. Omdat ze wisten dat God goed is voor slechte mensen. Dat was hun hoop in hun nood.
Bij een ontdekte zondaar zie je die elementen terugkomen. Die is niet alleen overtuigd van zijn zonde, maar ook van Gods barmhartigheid. Als dat laatste ontbreekt, dan komt een mens om in wanhoop. Kijk maar naar Kaïn en Judas. Wie door de Heere ontdekt wordt, heeft ook altijd een bevatting van Zijn genade. Want dat is het juist waarom hij/zij gaat bidden. Als je daar niet enige overtuiging van hebt, dan bid je niet, want dat heeft toch geen zin. Maar als je gelooft dat God goed en genadig is, dan geeft dat reden om te bidden en dan geeft dat moed dat de Heere je wil horen.
Je noemt de woorden "kom ik om, dan kom ik om." Ik begrijp die verwijzing en ik heb hem zelf ook wel gebruikt. Dat je met de moed der wanhoop toch op de enge poort klopt. "Als ik dan moet sterven, dan aan die poort, dan aan de voeten van Christus." Ik begrijp die woorden. En toch houd ik er niet zo van om ze te gebruiken als het gaat om het komen tot Christus.
Want van wie zijn deze woorden? Ze zijn van Esther. En wanneer sprak ze die uit? Toen ze onverwacht koning Ahasveros om een gunst ging vragen. Dat was verboden. Niemand mocht zomaar naar de koning toegaan. Ahasveros was een willekeurig despoot. Die zonder aanzien des persoons en zonder enige reden mensen kon laten doden. Als hij met het verkeerde been uit bed was gestapt, dan kon hij iedereen die hem irriteerde laten executeren. Als je gezicht hem niet aanstond, dan had zo’n dictator soms al genoeg reden om je weg te doen. En niemand die hem daarop aansprak. Die oude Perzische koningen waren onberekenbaar. En de onderdanen en dienaren leefden in voortdurende angst wat die despoot nu weer zou bedenken.
Daarom zei Esther: "kom ik om, dan kom ik om." Omdat ze niet wist wat ze aan Ahasveros had. Omdat ze het allemaal maar moest afwachten.
Maar zo kun je en mag je en durf je toch niet over de Heere Jezus te spreken? De Heere is toch geen despoot zoals Ahasveros? Nee, zegt de dichter van Psalm 130: bij de Heere is goedertierenheid en veel verlossing! En de Kananese vrouw die wist dat de Heere Jezus zo goed was, dat Hij haar wel een paar kruimeltjes gunde. Er was geen sprake van: "kom ik om, dan kom ik om!"
Ik hoop dat je dat zo ook mag beleven. Ja, als de Heere het om óns zou moeten doen, dan was er geen hoop. En dan zal ik zéker omkomen. "Want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn" (Psalm 143). Maar de Heere doet het niet om redenen in ons, maar om redenen in Zichzelf. De Heere is de dichter van Psalm 130 en de Kananese vrouw niet genadig om dat zij zo zijn (hulpbehoevend, smekend, hopend), maar omdat Hij zo is. Goedertieren, barmhartig, genadig. En dat geeft hoop. En dat doet aanhouden.
Met vriendelijke groet,
Ds. M. A. Kempeneers, Katwijk aan Zee
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M.A. Kempeneers
- Geboortedatum:05-11-1964
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Katwijk aan Zee
- Status:Inactief
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Naar deze genade moet je niet uitzien, deze moet je ontvangen / aannemen!