Hatelijk naar de goddelozen
Ds. P.D.J. Buijs | Geen reacties | 24-10-2011| 08:35
Vraag
Ik heb een vraag over de Psalmen. Sommige Psalmen lijken zo hatelijk naar de goddelozen, maar moeten wij niet juist bidden voor hen die God niet kennen? Bijvoorbeeld in Psalm 139: "O God, laat door Uw grote macht De bozen worden omgebracht; Doe, doe hen voor Uw arm bezwijken." Dit soort gebeden komen in de Psalmen veel voor. Als we dit in de kerk zingen, heb ik moeite om mee te zingen, omdat ik me dan bedenk voor wie ik dit zing. De goddelozen - de bozen, zij die niet voor God leven; dan vraag ik of mensen in mijn directe omgeving -familie, vrienden, gemeenteleden- mogen worden omgebracht. Dit gaat zo tegen mijn gevoel in. Ik wil niet dat zij verloren gaan. Ik bid liever om vergeving, ook van hun zonden; voor behoud, ook van hun leven.
Antwoord
Beste lezer,
De huiver om het 'wraakgebed' mee te bidden is begrijpelijk. Het is daarom ook nodig om te zien wat ermee bedoeld wordt, waar het in de Bijbel staat en wat voor ons de les eruit is. Een paar dingen daarover.
Het zijn inderdaad huiveringwekkende formuleringen die we tegenkomen. Lees alleen al eens Ps. 137:9 of Ps. 58 11. Voor ons gevoel strijdt dat met het gebed om vergeving voor vijanden zoals de Heere Jezus dat uitsprak aan het kruis (Luk. 23:34), of met Zijn oproep om voor onze vijanden te bidden (Matt. 5:44). Opmerkelijk dat meer dan honderd Psalmen op de een of andere manier een bede om wraak bevatten, dus tweederde van het Psalmboek! Ook op veel andere plaatsen in het Oude Testament kom je het tegen.
In het oude Oosten was het vervloeken van iemand een normaal middel. Op deze manier kon in de rechtsspraak zelfs een onbekende schuldige getroffen worden door een vervloeking. Dat was onder Israël ook zo; denk alleen maar aan de wet op de jaloersheid in Num. 5:16-31. Dat betekende niet dat een vervloeking 'automatisch' werkte. Alleen de Heere is de Voltrekker van de vloek (Deut. 28:20).
Wat is nu de plaats van het vloekgebed in de Bijbel? Opmerkelijk dat het zo vaak in de Psalmen voorkomt. De dichters hebben te maken met vijanden die het op hun ondergang gemunt hebben. Of ze zien onrecht gebeuren. En dan is het de rechtvaardige die bidt om Gòds wraak. Die rechtvaardige wordt ook vaak aangeduid als arme, ellendige. Hij is een hulpeloos iemand die zijn zaak in Gods handen geeft. De Heere heeft immers beloofd dat Hij de rechtzaak van de ellendige zal voeren? (zie Ps. 140:13; 9:5, 68:6, 82:8). En wie zijn die vijanden? Mensen die de regels van Gods verbond breken en de arme verdrukken. De wraakbede is een hartstochtelijk beroep op de God van het verbond, om rècht te doen. De vijand breekt Gods verbond en staat daarmee onder Zijn vloek. Had de Heere niet gezegd tegen Abraham: "Ik zal zegenen die u zegenen en vervloeken die u vloekt"? Uit de vloekbede spreekt een vast vertrouwen dat de Heere recht zal doen. Er klinkt een diep gevoel van afkeer in over het onrecht en het kwade in de samenleving.
Zo bezien kunnen wij er al veel van leren: hoe bewogen zijn wij over het feit dat Gods geboden in ons land met voeten getreden worden, dat Hij niet aan Zijn eer komt? Ja, want daar gaat het om: Gods eer. Als Gods goede regels vertrapt worden, wordt de Heere Zelf aangetast (zie bijv. Ps. 83:6). Daarom de bede om Gods wraak (dus niet menselijke wraak!). We moeten dus goed zien welke klank en waarde het Bijbelse woord "wraak" heeft: niet negatief, maar positief: gebed om recht, om bevrijding van het kwade. Wat de dichter van Psalm 137 doet, is meebidden met de oude profetieën die de ondergang van Edom en Babel als vijanden van Gods volk aankondigen.
Maar hoe zit dat dan in het Nieuwe Testament? We moeten geen tegenstelling maken tussen beide Testamenten. Er is wel voortgang in de geschiedenis van Gods heil. Maar ook in het Nieuwe Testament komen we de vloekbede tegen (1 Kor. 16:22, Galaten 1:8, Openb. 6:10). Toch is er verschil. De vloekbede in het Nieuwe Testament blijkt betrekking te hebben op wat God gaat doen in het eindoordeel.
Met de komst van Christus hier op aarde is er een wending gekomen. We leven nu meer dan ooit in het heden van Gods genade waarin de klem en de belofte van het Evangelie ons aan het hart wordt gelegd: "Bekeert u en gelooft het Evangelie!" Het Koninkrijk van God is in beginsel al doorgebroken, maar wacht nog op zijn definitieve vorm. De vloek van de wet is op Christus neergedaald (Gal. 3:10,13) en Hij heeft de kwade machten in principe al onttroond (Koloss. 2:15). We leven in de tijd van Gods geduld.
In deze 'tussentijd' tussen Christus' eerste en Zijn tweede komst zal de christen het onrecht overgeven in de handen van Hem Die rechtvaardig oordeelt (1 Petr. 2:23, dus je 'schuift' het door naar de dag van de wederkomst). Tevens zullen we bidden om vergeving en bekering van onze vijanden (Hand. 7:60, 8:22). Maar ook in het Nieuwe Testament zien we de ijver voor Gods eer en het verlangen naar de definitieve doorbraak van Zijn Koninkrijk. Daarom klinkt in bijzondere situaties nog het wraakgebed, niet tegen de persoonlijke vijanden, maar tegen Gòds vijanden. Wie bidt: "Uw Koninkrijk kome" moet zich realiseren dat dit gebed Gods wraak op de goddelozen insluit.
Samenvattend: een wraakpsalm moet je tegen deze achtergrond lezen en meezingen. We bidden dan niet dat de Heere onze onbekeerde familieleden of vrienden zal ombrengen, maar we vragen om hun bekering en leven. Tegelijk vragen we om de doorbraak van Zijn Koninkrijk. Op dat moment zal Hij recht doen en hen die Hem verworpen hebben, straffen. Maar dat betreft het eindoordeel en niet een ingrijpen vandaag.
Met een hartelijke groet,
Ds. P. D. J. Buijs
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P.D.J. Buijs
- Geboortedatum:02-11-1961
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Nunspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook: