Roeping en verkiezing vastmaken
Ds. G.J. Blankers | 3 reacties | 23-07-2011| 09:20
Vraag
Geachte dominee Blankers. Lange tijd heb ik nagedacht over het antwoord dat u hebt gegeven op mijn vraag. U begreep inderdaad heel goed wat ik bedoelde. Soms word ik zo moe van mezelf. Buiten de grote Rustaanbrenger geen rust, maar rust noch vrede wordt gevonden... De Heere spreekt en bemoedigt wel, maar zonder dat het offer van de Heere Jezus ook voor mij is, is dat tekort. Hoe kan ik persoonlijk weten dat de Heere ook voor mij: "het is volbracht" heeft uitgesproken? Hoe moet je de roeping en verkiezing vastmaken?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Er kunnen veel vragen zijn, die ons tot diep in ons binnenste beroeren en die ons beroven van de rust in de wereld en van het genot van dat wat de wereld ook binnen de kaders van een min of meer kerkelijk leven te bieden heeft. We staan met die vragen op en gaan er mee naar bed. Het lijkt wel alsof alles om ons heen onbelangrijk is geworden, omdat er voor ons maar één ding van belang en wel van het allergrootste, want eeuwig, belang is. We kunnen niet begrijpen hoe het komt dat anderen leven alsof er geen oordeel is en hen het besef lijkt te ontbreken dat na dit leven geen eeuwigheid volgt. Toch voelen we hoezeer we met hen die zo voortleven, één zijn, omdat ook bij ons het zo was. Tegelijkertijd is er de angst dat ook bij ons dat in blindheid voortleven en opgaan in de dingen van alledag weer terug zal komen.
Zijn we dan bekeerd? Is er in onze ziel dat kinderlijke betrouwen dat op hoop tegen hoop toch niet durft vertwijfelen aan Gods genadige ontferming over ons? Is onze schuld weggenomen, omdat niemand minder dan de Zoon van God in onze plaats onze rekening vereffende en ons zo vrijmaakte van schuld en straf? Dat durven we niet van onszelf te zeggen. Sterker nog: dat van onszelf te zeggen zou onrechtmatig zijn. Er is immers al te veel, dat tussen God en ons in staat. Er is al te veel dat openbaart, welk een onreinheid er verborgen gaat in ons binnenste.
Kwellend kan dan de vraag voor ons zijn: hoe weet ik nu zeker dat het offer van de Heere Jezus Christus niet maar enkel anderen vrijmaakt, maar ook mij, de meest onwaardige, de meest schuldige van allen?
In Gods Woord wordt het gemis van geestelijk leven soms aangeduid als blindheid. Stel(t) u/jij zich/je iemand voor die nooit iets zag, omdat hij het vermogen om te zien miste vanaf zijn geboorte. Hij spreekt met anderen die net als hij blind zijn geboren, over kleuren en probeert zich voor te stellen hoe deze kleuren er in werkelijkheid uitzien en wat de onderlinge verschillen tussen de kleuren zijn. Geen ziende kan hem uitleggen, wat nu toch wel het verschil is tussen rood en groen of blauw en geel. Allerlei theorieën over de onderlinge verschillen tussen de kleuren kunnen het probleem niet oplossen. Hij verstaat niets van de werkelijkheid van kleuren. Het enige dat werkelijk het probleem kan oplossen, is de wegname juist van zijn blindheid. Met het moment dat zijn blindheid voorbij is, is ook de vraag opgelost: Hij ziet dat wat hij tevoren niet kon zien en dat wat hij tevoren niet kon weten, weet hij!
Hoe kun je weten, dat brood voedzaam is en honger kan wegnemen? Het antwoord op deze vraag is eenvoudig. Enkel door het brood te eten, wordt de kracht ervan ondervonden. Het is niet voor niets, dat de Heere Jezus Christus Zichzelf aanwijst als het Brood des levens en van Zichzelf zegt: “Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft en Ik leef door de Vader, alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij. Dit is het Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het manna gegeten hebben en zijn gestoven; die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven” (Joh. 6:57, 48).
Vragen om bekeerd te worden, is ten diepste vragen om iets waarvan we eigenlijk niet weten wat het is. Sterker is het nog het is vragen om iets waartegen heel ons hart in verzet komt zodra de Heere het gaat doen. Moeten we het vragen om bekering dan maar nalaten? De duivel fluistert ons in: “het heeft geen zin, het is toch niet voor u/jou, u/jij behoort toch niet bij de uitverkorenen, dat begrijp je toch zelf ook wel, kijk maar eens rond in het binnenste van je hart om te zien welk een vuilheid daar heerst!” De vorst der duisternis gebruikt daar soms ook wel mensen om ons heen voor om deze boodschap uit te spreken. Zomaar kan deze boodschap ook uit ons eigen verdorven hart opklimmen en ons naar de keel grijpen om ons te doen wanhopen aan Gods barmhartigheid. Maar, zo overlegt ons hart, de Heere Jezus Christus zegt toch ook zelf: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke” (Joh. 6:44).
Moeten we dan maar passief zijn en afwachten? De Heere Die niet liegen kan, zegt: “Roep Mij aan in de dag der benauwdheid”, en Hij voegt er de belofte aan toe: “En Ik zal er u uithelpen” (Ps. 50:15). Het is de Heere Christus Die Zichzelf openstelt voor de grootste van de zondaren, wanneer Hij zegt: “Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matth. 11:28).
Het is ten diepste een vals dilemma te veronderstellen dat of de remonstrant toch (een beetje) gelijk heeft wanneer hij de eigen (geloofs)keuze van de mens onderstreept en daarmee genade afhankelijk maakt van de mens, of door onze onmacht ten goede te benadrukken de mens te dirigeren richting een passieve, ten diepste onverschillige houding waarbij de zonde noodlot wordt en geen schuld meer is (“Ik kan er niets aan doen, dat ik zondig en daarom zondig ik maar”).
Nooit kan genoeg beklemtoond worden dat onze val in het Paradijs zo diep was, dat er uit ons op geen enkele wijze iets Gode welbehagelijks kan voortkomen. Er is wat dat betreft van onze kant geen enkele verwachting. Tevergeefs zouden wij een keuze ten goede van onszelf verwachten. Tevergeefs zouden wij in onszelf graven en zoeken naar ook maar het laatste sprankje geestelijk leven. Dat is er ten enenmale niet meer.
Daar staat echter iets tegenover! Of beter: God stelt daar iets tegenover! Hij stelt Zichzelf met Zijn handelen daar tegenover: “Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft …” (Ef. 2:5). Let daarbij ook vooral op het woordje "maar" waar deze tekst mee begint en dat niet alleen een tegenstelling aangeeft, maar ook een keerpunt markeert. De Heere is veel groter dan u/jij en ik! Hij is zoveel te heerlijker in glans en luister. Niet wordt Hij barmhartig vanwege ons berouw, niet wordt Hij genadig vanwege ons wenen over onze zonden, maar Hij is de Barmhartige en Hij is de Genadige. Hij is Degene Die Zijn handen uitbreidt naar wederstrevige, tengenwerkende mensenkinderen. Hij wil Zich laten vinden (Nota bene!) van mensen die naar Hem niet zoeken! Dat kan niet, zegt ons natuurlijk, verduisterd (remonstrantse) verstand, wie niet zoekt, zal zeker niet vinden. De Heere daalt veel dieper af en weet dat geen mens Hem uit zichzelf zal zoeken en heeft daar met eerbied gesproken in het uitdenken van de wijze waarop Hij zondaren verlossen zou rekening mee gehouden. Er is een compleet plan ter verlossing, waarbij de Heere aan alles gedacht heeft en in Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, in alles heeft voorzien. Er is geen laddertje nodig om daardoor een stukje naar boven te klimmen om zo bij Gods genade te kunnen komen. Hij wordt door de dwaasheid der prediking zo heel laag neergelegd, dat het niet onbereikbaar is voor de zwartste, de onwilligste zondaar die op het hardst zich verzet om het maar niet van de Heere te hoeven verliezen en het enkel en alleen van genade te moeten hebben. Tegelijkertijd wordt het zo laag neergelegd, dat het te laag ligt voor de farizeeër. Hij moet ervoor door de knieën en dat wil hij niet. Hij is toch zo slecht en zondig niet als de tollenaar! Hij is godsdienstig en doet zo zijn best om Gode welbehagelijk te leven en slaagt daar op z’n minst best redelijk in. Genade gaat aan de farizeeër voorbij. Genade valt de tollenaar te beurt. Genade valt hem te beurt die er niet eens op had durven hopen en die toch juist die genade niet kon missen. Daarom is de tollenaar in de tempel, de plaats van de dienst der verzoening. Hij kan daar niet vandaan blijven. Als het ergens gevonden wordt dan daar! Daarom zoekt Zacheüs Jezus te zien en omdat hij maar klein van persoon is, zoekt hij een plek waar de Heere Christus voorbij moet komen.
Wie er de sterkste is bij de worsteling van Jakob in Pniël, is toch duidelijk en toch grijpt Jakob, de schuldige, de bedrieger, die alles bedorven heeft en bederft, de Heere aan: “Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent” (Gen. 32:26).
Wanneer de last van de zonde ons weegt, kunnen we onze plaats niet leeg laten wanneer Gods Woord als het Woord Gods wordt gepredikt. Met eerbied gesproken: God in Christus nadert daar tot ons! Of anders (met evenveel eerbied): de Heere Jezus komt daar langs.
God is geen God van willekeur maar van genade en genade zou geen genade zijn, wanneer God geen rechtvaardig God is. Juist omdat God in Zijn heiligheid geen zonde door de vingers ziet, is Zijn genade als vrijspraak zo onuitsprekelijk groot. Hij laat Zich nog vinden. Nog is de laatste niet toegebracht.
Ik hoop van harte je toch enigszins antwoord te hebben gegeven. Mocht je toch nog iets te vragen hebben, schroom niet om het mij te laten weten.
Met hartelijke groet,
Ds. G. J. Blankers
Dit artikel is beantwoord door
Ds. G.J. Blankers
- Geboortedatum:03-03-1972
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Woon/standplaats:Oldebroek-'t Harde
- Status:Inactief
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Door een persoonlijk geloof, de mens zal door geloof leven. Rom.1:17.
Als iemand werkelijk voor zichzelf persoonlijk gelooft dat de hel een vreselijke plaats is waar hij eeuwig verblijven moet als hij zonder Jezus sterft, dan werkt dat iets uit. (o.a. angst)
Dat is geloven met toepassing op jezelf, en zo moet je ook het goede nieuws met toepassing op jezelf geloven: het is volbracht voor een ieder die wil Opb.22:17.
Het is voor iedereen die Hem aanneemt Joh.1:12. en dan zeg je alleen maar uit het diepst van je hart: dank U wel Heere Jezus, duizend maal dank! (dus dat persoonlijke geloof werkt o.a. liefde en dankbaarheid uit)
Aannemen is in dit verband hetzelfde als geloven, vaak wordt tegengeworpen dat een mens geen ding kan aannemen als het hem uit de hemel niet gegeven wordt.
Da's waar, maar Hij is gegeven: want een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven .... geloof dat voor jezelf en je hebt Hem aangenomen en dán zul je ook weten dat Hij je dat geloof gegeven heeft. (dat kun je vooraf niet bekijken 2 Pet.1:1)
2 Pet.1:10 Petrus roept op om je roeping en verkiezing vast te maken, maar let er wel op tegen wie hij dat zegt: 1 ...aan hen die een even kostbaar geloof ontvangen hebben als wij.
Dan gaat Petrus hen uitleggen hoe ze hun roeping en verkiezing vast kunnen maken.
3 Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort ..... 5 En daarom moet u zich er met alle inzet op toeleggen om aan uw geloof deugd toe te voegen ....
Het gaat erover dat het geloof vrucht draagt 8 Want als deze dingen (Godsvrucht, liefde enz.) bij u aanwezig zijn en toenemen, zullen ze u niet doelloos en onvruchtbaar laten .... 9 Immers, bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, die is blind en kortzichtig, omdat hij de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten is. (lees het hele hoofdstuk in het verband)
Dan volgt de tekst over de roeping en verkiezing, geroepen en uitverkoren om aan het beeld van Jezus gelijkvormig te worden. Rom.8:29.
De verkiezing staat er voor de gelovigen en voor de ongelovigen is er het bevel van bekering en geloof.
Hoe je dat persoonlijk kunt weten? heel simpel, uit de bijbel. Als God door Johannes laat opschrijven dat hij uit liefde voor de wereld Zijn Zoon gegeven heeft, en jij behoort ook tot die wereld, dan heeft Hij Zijn Zoon dus ook voor jou gegeven. Als jij dat gelooft, zal het werk van Jezus jou worden toegerekend.
Je roeping vastmaken? dat kun je niet, je kunt slechts geloven. Je uitverkiezing is per definitie vast, Romeinen 11:29: Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk. Want, zoals Jezus al zei, Wat van Mij is is van de Vader, en niemand kan iets roven uit de hand van Mijn Vader. De term komt, zoals 1a2b3c al laat zien, uit Petrus. Maar vast maken betekent daar niet dat jij jouw uitverkiezing t.o.v. God moet vastmaken, alsof hij je nu nog maar voorlopig zou hebben uitverkoren, maar het betekent dat jij, "deugd toevoegend aan je geloof" zelf zeker wordt van die uitverkiezing. Deugd, goede werken, zijn bedoeld om jou zekerheid van het geloof te geven. Zodat jij aan jouw goede vrucht kunt herkennen dat je wel een goede boom moet zijn. Ze doen aan jouw uitverkiezing niets toe of af.
ROEPING EN VERKIEZING
Tante Aagje, waarom klaag je,
waarom vraag je telkens weer:'
'Ben 'k in leven en in sterven
wel Uw eigendom om Heer?
Ben 'k verkoren of verloren
ben 'k geboren in 't verbond,
mag 'k bij Uw gemeente horen,
sta 'k op overwinningsgrond?'
Tante Aagje, waarom draag je
altijd weer die zware last?
't Is 'de Heere, die je toeroept:
'Maak toch je verkiezing vast'.
Wat geen goud en wat geen zilver,
niets vergankelijks vermocht,
deed het kostbaar bloed van Christus,
DAARDOOR BEN JE VRIJGEKOCHT!