Ik geloof, maar gebrekkig
Ds. W.G. Hulsman | Geen reacties | 29-10-2009| 10:34
Vraag
Ik geloof, maar gebrekkig. Ik wil heel graag God dienen, oprecht, maar ik val steeds weer terug... Ik wil wel geloven dat mijn zonden vergeven zijn, maar hoe weet ik dat nu zeker? Is mijn schuldbelijdenis wel echt; is mijn wil echt vernieuwd... Allemaal vragen waar ik tegenaan loop. Maar uiteindelijk loop ik vast op mezelf. Ik mag het me toch niet zomaar toe-eigenen? Bovendien heb ik het gevoel dat ik God niet persoonlijk ken! En toch wil ik me aan Hem overgeven, omdat ik weet dat Hij te vertrouwen is. Moet ik dan maar geloven dat Hij mij wil aannemen en dat het andere dan vanzelf komt? (zoals het leren kennen van Hem?). Ik durf het niet te geloven. Niet omdat ik God niet geloof, maar omdat ik bang ben dat ik mezelf voor de gek houd. En ik zou zo graag iets voelen; een zeker weten, het echt geloof. En de getuigenis van de Heilige Geest, want Hij weet volmaakt wat echt en oprecht is. Maar hoe kan ik dit voor mezelf persoonlijk ervaren/weten? Het is een heel verhaal, maar ik heb geprobeerd mijn gedachten te ordenen waar ik zelf niet uit kom. Het zijn eigenlijk veel vragen tegelijk, maar hopelijk kan een dominee/evangelist me hiermee verder helpen. Alvast hartelijk dank!
Antwoord
Beste vraagsteller, ik vind het niet eenvoudig om je een antwoord te geven. Juist omdat het zoveel vragen bij elkaar zijn. Ik probeer daarom het een en ander wat na te lopen.
Je geeft eerst aan dat je gelooft en God wilt dienen. Dat is een mooi begin. Heel waardevol. Je geloof is niet een kwestie van dat je je oude leven wilt vasthouden. Nee, je wilt er ook echt voor gaan. Je wilt God dienen.
Maar -geef je dan aan- je valt steeds weer terug. Er zijn steeds weer dingen in je leven, waarover je je schaamt en waar je over bedroefd bent. Ik zou zeggen: dat is heel herkenbaar. En dat zal elk oprecht christen moeten belijden. Het gaat niet maar steeds van beter naar best. Er is ook een droevig vallen in zonden. Johannes is er heel duidelijk over: “als wij zeggen, dat we geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet” (1 Joh. 1:8). Maar we hebben dan wel last van die zonden. We vinden het erg. Het kan ons zó dwars zitten dat een bepaalde zonde toch weer de kop op steekt. Juist dan kan de vraag sterk naar je toe komen: is het wel allemaal echt? Dien ik wel echt de Heere? Houd ik mezelf niet voor de gek? Bedrieg ik me niet? Vandaar ook dat je zegt: “Ik wil wel geloven dat mijn zonden vergeven zijn, maar hoe weet ik dat nu zeker? Is mijn schuldbelijdenis wel echt; is mijn wil echt vernieuwd... Allemaal vragen waar ik tegenaan loop. Maar uiteindelijk loop ik vast op mezelf.”
Ja, zo loop je vast op jezelf. En op zich is dat niet zo erg. Je moet er ook achter komen dat het met jezelf niks is en wordt. “Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”, moest Paulus belijden in Romeinen. En tegelijk zegt hij echter ook: “Ik heb een vermaak in de wet van God.” Hoe kan dat, denk je dan. Maar heb je zelf ook niet zoiets? Aan de een kant dat je God wilt dienen, aan de andere kant dat je jezelf zo tegen valt. Het één én het ander: hoe kan dat toch?
Voor jezelf heb je dan de conclusie getrokken: Het klopt bij mij niet. Je denkt daarbij dat je God helemaal niet persoonlijk kent. Wat maakt dat het allemaal zwart. En toch is dat niet het enige. Je wilt je toch aan Hem overgeven, omdat je weet dat Hij te vertrouwen is. Wonderlijk. Want deze gedachte kan er alleen zijn als je de Heere kent en weet wie Hij is. Maar daarna duik je weer de donkere nacht in. Je durft niet te geloven dat Hij je wil aannemen. Je wilt jezelf niet wat op de mouw spelden. En je wilt weten en voelen. En dat de Geest werkt.
Maar wat werkt de Geest? Hij werkt geloof. Er wordt ons voorgehouden: Zie het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. De Heilige Geest doet je dan -zo zondig als je bent- op Christus zien. Hij leert je je aan Hem toevertrouwen. Hij doet je op Hem steunen. En daarin ligt vastheid en zekerheid. Het anker van het geloof kan alleen in Christus een vaste grond vinden. Ik mag het geloven, dat God om Christus wil al mijn zonden wegdoet. Ik mag mijn hand op Jezus leggen, en amen op Zijn offer zeggen. Jezus Christus heeft alles volbracht. Door het geloof in Hem, deel ik daarin. Heb ik deel aan de vergeving. Ben ik een kind van God. En ik vraag: Heere, help mij, leidt mij. Heere, U hebt het Zelf beloofd: Ik zal maken dat gij in mijn inzettingen zult wandelen en mijn rechten zult bewaren en doen (Ezech. 36). Heere doe dat. Maak me gewillig. Vernieuw mij. Doe mij de zonde haten en vlieden.
En zou de Heere het dan niet geven? Jazeker. Wees er echter tegelijk op bedacht dat de zonde steeds weer de kop op wil steken. Je bent en blijft zwak in jezelf. Je kunt dan weer opnieuw zo vastlopen met jezelf. Maar vertwijfel dan niet. Zie opnieuw op Christus. Belijd je zonden. Zoek bij Hem je toevlucht. We moeten zo steeds weer bij Christus terechtkomen. En Hij is zo goed, zo onuitsprekelijk goed. Hij gaat steeds meer betekenis voor je krijgen. Daarbij kan het ook zijn dat je gevoel wordt aangeraakt. En dat er emoties komen. Dan raakt het je zo diep. Maar blijf daar niet zo op gespitst. Laat het daar ook niet van afhangen voor jezelf. Het geloof is eerst. Dat is fundamenteel.
Oefen je juist in het gelovig je toevertrouwen aan de Heere. Ik hoorde pas hoe adoptiekinderen moeten leren om hun nieuwe ouders te gaan vertrouwen. En dat ze daar een vertrouwensband mee krijgen. Zo moeten wij het ook leren. Dat gaat vaak met veel strijd gepaard. Toch is dat de weg die de Heere ons wijst.
Ds. W. G. Hulsman
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W.G. Hulsman
- Geboortedatum:08-11-1956
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Barneveld
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus