De hemel boven het woud
Skofski | 1 reactie | 25-10-2011 | 10:23
Ik kan niet slapen. Lig ik wakker van het feit dat ik met de mensheid niet kan praten? Ik besluit op te staan, me aan te kleden en een ommetje te maken. Het is snijdend koud buiten, maar ik heb er geen last van. Ik geniet zelfs. Van de rust. De stilte. Geen gescheld, gespuug en getoeter in de straat. Jaskraag omhoog, handschoenen aan, shawl strak om de hals getrokken en een warme muts op. Ik begeef mij door de grotendeels verlaten straten. Af en toe rijdt een auto mij voorbij. Muts af voor degenen die tijdens het daglicht slapen en in het holst van de nacht hun plicht jegens wie dan ook, uitvoeren.
Een hond met wandelaar komt mij tegemoet. Ik steek mijn hand op. De voetganger wil hetzefde doen, maar zijn viervoeter trekt hem haastig verder. De nacht is van de beesten. Een kat voelt zich betrapt in het straatlicht en rent met hel oplichtende ogen over het verlaten asfalt. In zijn bek het slachtoffer van zijn nachtelijke escapade. Een vogel? De wind giert door de takken. Een kraai krast. Alles is door de straatverlichting veranderd in een spookachtig oranje. Dode bladeren waaien langs mijn voeten. Ik schop ze omhoog.
De nacht is een totaal andere wereld. Fascinerend om te zien hoe de omgeving eruit ziet wanneer de wezens van de dag, van het licht, inactief zijn. Even denk ik dat er een rol voor mij is weggelegd als wachter over deze mensen. Daarom klim ik op het hoogste gebouw in de omgeving en staar naar beneden. Ik hoor hun stemmen in mijn hoofd. Ze hebben het over hun werk, de kerk, Bijbelvertalingen, ouderlingen, scholen, toetsen... Over verlossing en verwerping. Ik zie ze met wijd opengesperde ogen naar plafonds staren. Ik zou naar ze toe willen gaan. In contact met ze willen komen. Ze meenemen op mijn nachtelijke wandeling en met ze willen praten. Over de boodschap van het evangelie. Maar dat werkt niet. Niet nu. Niet 's nachts.
Ik staar in de duisternis van de omliggende bossen. Ik krijg het koud en sla mijn armen om mijn rillende lijf. Ik moet toch iets kunnen doen? Ik moet toch van nut kunnen zijn als nachtelijke zielenwaker? Hoe vaak hebben we niet gehoord dat Christus ons verlossing biedt uit de nacht van zonde en dood. Misschien ben ik wel een nachtdier geworden. Een nachtwezen dat verlossing uit de metaforische nacht maar al te graag wil aanvaarden, maar dit overdag niet kan delen met het mensdom.
En schrijf aan die zogenaamde engel, zittend op het dak van die ene toren, in die ene plaats, midden in de bossen. Zeg hem dat hij rustig slapen kan. Want alles is Mijner en in Mijn hand.