Brieven aan van den Brink
Dr. Jan P. van den Brink | Geen reacties | 11-08-2022 | 13:42
Met enige bezorgdheid heeft Jan van den Brink (panellid Refoweb; ouderling in de Gereformeerde Gemeente van Eindhoven) kennis genomen van de lezing 'Het evangelie zonder kleine lettertjes' van ds. G.A. (Gert) van den Brink. Veel van zijn zorg en strijd tegen lijdelijkheid in de gereformeerde gezindte herkent en deelt hij. Maar de conclusies en oordelen gaan wat hem betreft te ver en die zijn verwoord in de onderstaande brief. De reactie van ds. van den Brink vind je hier.
Geachte ds. Van den Brink, beste Gert,
In je lezing over: “Evangelie zonder kleine lettertjes”, bond je de strijd aan tegen lijdelijke prediking. Een Evangelie zonder kleine lettertjes is een ruim en gunnend Evangelie wat staat tegenover een Evangelie waarin deze blijde boodschap door kleine lettertjes tegelijkertijd weer wordt ontkracht. Een stevige lezing waarin bepaalde predikanten het verwijt kregen gezanten van de duivel te zijn. Aanleiding voor je opponenten om wederzijds stevig van leer te gaan en je een raszuivere remonstrant te noemen. Ik verzuchtte: De etiketten zijn weer geplakt en het onderlinge gesprek op de punten waarin wij in de Gereformeerde Gezindte zo verdeeld zijn is verder weg dan het ooit was. Waarom moet dit toch zo?
Je ontving op Refoweb over je lezing een aantal vragen. Je gaf aan dat het probleem dwars door alle kerkverbanden loopt; het is niet beperkt tot bepaalde kerkverbanden of predikanten. Maar in antwoord op een vraag schreef je het volgende:
In de Ger. Gem. zegt men: “Wij zijn voor het aanbod van genade, maar tegen het woord aannemen. We preken wel de belofte maar niet het geloof. We beschrijven het huis maar sluiten de deur. We roemen het brood des levens maar delen het niet uit. We erkennen het bevel tot geloof en bekering maar raden je aan er niet aan te gehoorzamen.”
Hier herken ik mij beslist niet in. Niet voor een klein beetje. Het is een karikatuur van een vorm van lijdelijke prediking. Er is geen predikant die ik ken, (uit de breedte van de Ger.Gem.) die zegt dat je niet moet gehoorzamen aan het bevel van geloof en bekering. Een dwaling bestrijden met een karikatuur helpt niet; een karikatuur is een bijna-waarheid en dat is een nette manier om te zeggen dat iets een leugen is. Omdat je de methode van de overdrijving, vertekening en karikaturisatie gebruikt zou jij wederzijds een gezant van de duivel genoemd kunnen worden. Leugens spreken, dat is toch het eigen werk van de satan? Met deze etikettenplakkerij komen we niet nader tot elkaar. Broeder van den Brink, in Gods Naam: niet doen!
Laten we ons op de inhoud zelf richten.
Een voorbeeld. Een predikant waarschuwde uit bezorgdheid zijn hoorders voor een oppervlakkig evangelie. De bekering mag niet op zandgrond worden gebouwd: Bekeert u, maar dat kun je niet zelf, daar is een werk van een Almachtig God voor nodig. Bekering, dat gaat zo maar niet! Dat was de strekking van zijn betoog. Ik ben het gesprek aangegaan. Niet met het oordeel dat deze prediking mensen lijdelijk maakt en volhardend in hun onbekeerlijke zondige staat, maar met de vraag: waar in de Bijbel staat de oproep tot bekering, samen met een waarschuwing dat je jezelf niet kunt bekeren? Hij verwees naar Filippenzen 2: 12-13 werkt uws zaligheid met vrezen en beven; want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken. Zie je wel: oproep tot bekering en tegelijk het onderwijs dat het een werk des Heeren is. Ja, broeder, maar in het lezen van de Schrift komt het heel nauw. Er staat daar namelijk niet het woordje MAAR het is God … ; tot de Glorie van zijn Heilige Naam staat er: WANT het is God … . O als het om mijn eigen inzet om mijn eigen willen en werken zou gaan, dan is het voor eeuwig verloren. Maar wat een heerlijk wonder. Het hangt niet van mijn willen en werken af, want het is God, Die dat allemaal Zelf in mijn hart werkt. De zaligheid werken, dat kan ik niet. Ik zit daar te vrezen en te beven, het gaat van mijn kant uit nooit. Maar toch heeft dat werken en dat beven en vrezen zin en het heeft gevolg, WANT met dat God dat aan mij vraagt, werkt Hij dat willen en werken Zelf in mijn hart. We hebben ons samen verwonderd in Gods vrije genade voor doemwaardige zondaren. Mild en overvloedig. De olie, die niet ophoudt om lege vaten te vervullen. In onze theologische gesprekken moeten we ons oefenen erop gericht te zijn om de Naam des Heeren te verheerlijken en ons over Zijn grote daden te verwonderen. Dan is het mogelijk om die diep ingewortelde verschillen over de toe-eigening van het heil te overbruggen.
Het ging je om de schapen en niet zozeer om de wolven (terzijde: zouden deze door jou gelabelde wolven toch herdershonden kunnen zijn?). Ook in het aandringen achter de kudde (dwing ze in te komen, is Jezus’ opdracht) helpt het niet om de zweep te gebruiken (je moet geloven en Jezus aannemen) of om met etiketjes of karikaturen te plakken. Juist daar moeten we ons in ijver toeleggen op een getrouwe verkondiging van Gods Woord.
Ik ontken het probleem niet: velen onder ons hebben genoeg aan een buitenkant godsdienst! Velen komen elke zondag trouw naar de kerk, zijn “eerlijk” onbekeerd, en willen daarmee “gerust” de eeuwigheid aandoen. Je huivert bij de gedachte dat voor velen geldt dat ze dan de boodschap wel zullen moeten geloven. Maar dan deze boodschap: gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend! Maar ook zij, die nauwgezet bij het Woord willen leven en jarenlang bidden om bekering. Maar bekering, daar is een Gods wonder voor nodig! Dat is voor hen onbereikbaar. Ze weten echt niet hoe het verder moet. Een grote pastorale nood! Wie kent ze niet? Mensen die de Heere van harte willen dienen, maar die het o zo moeilijk vinden om het bevrijdend woord van God voor hun eigen hart en leven aan te nemen of toe te eigenen.
Nog een voorbeeld. Een vrouw, een weduwe, voor wie het Woord van God, de getrouwe kerkgang en het zingen van de psalmen haar leven was. Voor wie het in haar weduwschap zo tot troost was dat de Heere het beloofd had om een Rechter van de weduwen (Psalm 68:5) te zijn. Die daarin nog eens krachtig bevestigd werd door de Heere uit Numeri 23:19: God is geen man dat Hij liegen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? Die in haar leven getuigenis gaf dat ze de Heere lief had. Maar bekeerd? Dat was ze niet. Aan het Avondmaal: o, nee, dat is voor bekeerde mensen. Je zit er dan bij, te worstelen: hoe kan deze knoop worden losgemaakt? Want ze had het licht op haar rug gebonden.
Ze werd ziek en moest gaan sterven. Hoe is het nu, vroeg ik. Kun je sterven? Dat durf ik niet te zeggen, zei ze. Toen heb ik biddend het net aan de andere kant geworpen. Als je nu je leven mocht overdoen, zou je dan in de wereld willen leven? Zou je dan de Heere en Zijn dienst maar links willen laten liggen. Nee, dat kon niet en dat mocht niet want bij de Heere is het beste. Toen zei ik: die vraag heeft Jezus ook eens aan zijn discipelen gesteld, toen velen Hem verlieten. Wilt gijlieden ook niet weggaan? Nee (zeiden de discipelen bij monde van Petrus), want Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. O, leg je leven en je verlangen voor de Heere neer, want Hij zal je geenszins uitwerpen!
Had ik gevraagd om nu de keuze voor Jezus te maken en haar hart aan Hem te geven, was ik haar kwijt geraakt, want dit was voor haar te groot. Maar de Heere verlaten kon ze niet.
Was ik als die onderhandelaar uit het verhaal in je lezing die begrip had voor die halsstarrige terroristen? Ik meen dat ik een poging heb gedaan om mijn Meester zo dicht mogelijk bij haar te brengen. De Heere kent degenen die de Zijnen zijn! Een derde weg? Nee. Maar mensen zoals de tollenaar, die niet verder kwam dan het gebed: “O God, zijt mij zondaar genadig!” komen gerechtvaardigd thuis (je weet wel, die mensen die de aanbeveling in de praktijk brengen: “bedel er maar om”, wat je in een antwoord een on-Bijbelse aanbeveling noemt), boven anderen die vrijmoedig zeggen dat ze in Zijn Naam hebben geprofeteerd en krachten hebben gedaan.
Over het aanbod van genade wordt al honderden jaren gestreden. Is het geen belangrijk onderwerp? Ja, want het gaat erover hoe God tot een zondaar komt en een zondaar tot God. Maar ik meen, de historie overziende, dat deze strijd ons slechts uit elkaar heeft gedreven. De kerkelijke binnenbrandjes worden door ons slechts aangewakkerd.
En ondertussen staat de wereld in brand. Op het gebied van leven en dood gaan wissels om. Op het gebied van wat God goed of fout noemt in de verhoudingen tussen man en vrouw, ten aanzien van het huwelijk en de seksualiteit zijn we het spoor bijster. We moeten juist deze branden bestrijden en op deze onderwerpen in het getuigenis naar de wereld veel meer schouder aan schouder staan! En voor het geestelijk onderwijs binnen de kerken moeten we ons juist veel meer concentreren op de kern.
De bovenstaande voorbeelden illustreren hoe met het woord van God in de hand het gesprek is aan te gaan met een naar lijdelijkheid hangende prediker en dito christen, zonder de zware kwalificaties te gebruiken die jij hanteert. Ik heb geen behoefte om in detail over het onderwerp aanbod van genade te discussiëren. Ik laat dat graag aan anderen over. Je kunt mijn positie in dezen indirect uit de voorbeelden halen. Ik maak mij er zorgen over hoe de standpunten over dit onderwerp zich telkens weer verharden. Daar heeft jouw lezing naar mijn bescheiden mening helaas niet in geholpen.
En de kern? We leren onze catechisanten dat de gereformeerde leer wordt samengevat in beide vragen en antwoorden 1 van de Westminster en de Heidelberger. En dan hanteer ik deze pastorale ezelsbrug. Als je in het water van geloofstwijfel dreigt om te komen, ga dan maar watertrappelen met beide vingers omhoog en denk bij elke vinger aan een eerste vraag:
Wat is het hoofddoel van ons mensen? Om God in ons leven te verheerlijken en ons voor eeuwig in Hem te verheugen. (Vraag en antwoord 1 van de Westminster Catechismus). Anders gezegd de vraag van Calvijn: Hoe komt God aan Zijn eer?
Om daarin en daardoor te mogen ontdekken wat onze enige troost is beide in leven en sterven: Dat je niet van jezelf bent, maar het eigendom mag zijn van je getrouwe Zaligmaker. (Vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse catechismus). En dat het ten diepste niet gaat om Mijn werk, maar om Zijn werk! Anders gezegd: de vraag van Luther: Hoe krijg ik een genadig God?
God heeft ons mensen gemaakt om Hem groot te maken. En voor die taak en die opdracht zijn wij door onze zonden ten ene male ongeschikt. Maar wat een wonder: God heeft Zelf een weg tot herstel geopend in de Heere Jezus Christus. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk Woord. Verhardt u niet, maar laat u leiden. Want het is door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen!
Dat bindt samen hoor, als je je met elkaar mag verwonderen in die grote God, Die wonderen doet! Ze horen er wat mij betreft beiden bij. De gedreven Petrus, die in zijn ijver zijn Meester in de weg heeft gelopen en door Hem zelfs satanas (!) werd genoemd (Hij mocht dat!). Ook de twijfelende Thomas, die het in zijn gemis van de Meester maar niet kon geloven. Wanneer mocht / moest hij zich overgeven? Toen Jezus Zich genadig (opnieuw) openbaarde.
Groet met een broederhand,
Dr. Jan P. van den Brink
Ouderling GG Eindhoven