Een snor
Het Spurgeon Archief | Geen reacties | 16-06-2022 | 14:39
Een Nederlander schreef mij eens een brief, die een ernstige vermaning bevatte. Te oordelen naar zijn keurige handschrift en zijn afgepaste zinnen, moet het een zeer voorbeeldig persoon zijn. Met veel genoegen had hij mijn gedrukte preken gelezen. Op grond daarvan beschouwde hij mij als een godzalig bedienaar van het Evangelie. Daarom ook had hij van de gelegenheid gebruik gemaakt om mij te horen preken toen hij eens in Londen was. Hij had er geweldig spijt van, aangezien het genoegen van het lezen van mijn preken voorgoed vergald was.
Wat denkt u, wat ik gezegd of gedaan had waardoor ik mij de goede gedachte, die zo’n voortreffelijk Hollander van mij had, onwaardig had getoond? Laat mij uw ongerustheid wegnemen door te zeggen, dat hij vond, dat ik uitnemend preekte; ook beschuldigde hij mij niet van welke buitensporigheid dan ook in mijn voordracht.
Het was mijn uiterlijk dat hem ergerde! Ik had een baard, en dat was al erg genoeg; maar erger nog: op mijn lip ontdekte hij een knevel! Of ik er om te bestraffen ben of niet, op zichzelf genomen is het zo iets onbelangrijks, dat hij over zo’n nietige overtreding had kunnen heen zien. Maar nee. Hij zei dat ik een knevel had net zoals een vleselijke, wereldsgezinde man! Stel u eens voor! In plaats van goed en netjes geschoren te zijn, gelijk de heilige man, die hij gewoon was te horen, en een flink gesteven boord om de hals te dragen van een duim of wat breed, was ik zo bedorven, dat ik geen boord droeg en van geen scheermes wilde weten. Zijn ideaal — een dominee met toga, bef, staande boorden en een vrouwenkin, was in zijn ogen iets heel gewoons; maar omdat ik mijn haar liet groeien, zoals de natuur verkoos, was ik in zijn ogen lichtzinnig, vleselijk, wereldsgezind en alles wat maar lelijk is.
(met dank aan Het Spurgeon Archief)