Ik ontken alles
Kruipolie | 1 reactie | 13-04-2015 | 09:39
Naarmate ons huwelijk vordert, stijgt evenredig ook mijn machteloosheid in het doorgronden van mijn echtgenote. De hoop dat het ooit zal komen tot een doorwrocht kennen -al is het slechts ten dele- van haar die ik ondanks alles liefheb, is inmiddels ondergedompeld in de vijver der lijdzaamheid. En dan heb ik het niet over oppervlakkige zaken als het geniepig plaatsen van de standaard wasmandhotspot onder aan de trap, waarvoor in de genen van mijn familie al generaties lang een blinde vlek bestaat. Noch over de opzichtig aanwezig omgekeerde stoel met losse schroeven en bijbehorende draaier, klaar voor gebruik (heb je een spraakgebrek, schat?). Nee, het gaat over een wezenlijke zaak: feitenkennis. “Weet je nog dat...” Help! Nee, dat weet ik echt niet meer. Als ik het al ooit geweten heb... Mijn interessesfeer ligt namelijk enkele niveaus lager, om maar bescheiden te blijven.
En zodra ik de black out van mijn geheugen kenbaar maak, is er een onverklaarbare spanning meetbaar op de schaal van Richter. Uit alle hoeken en gleuven van het vrouwelijk ademhalingsapparaat wordt er pneuma gestuwd via samengeknepen stembanden richting spraakcentrum. Dat alles aangedreven door hormonen die als ongeleide projectielen het proces versterken. Wonderlijk dat deze biokatalysator zijn houdbaarheidsdatum nooit overschrijdt. Dat zulke prachtige wezens een broedplaats vormen van de poel der ongerechtigheid, wordt ons aan het begin van het huwelijk nooit verteld. Bij deze dus.
Inmiddels heb ik een werkzaam verdedigingsmechanisme ontwikkeld: ik ontken alles. Het werkt vrij simpel. Op de vraag “weet je nog dat je moeder zei dat...”, is bij gebrek aan exacte wetenschap in mijn brein maar één antwoord mogelijk: “Dat zou mijn moeder nooit zeggen.” Kijk, nu ligt de bal bij de tegenpartij. Ze begint te twijfelen. Immers, niemand is volmaakt. En hoe vreemd het wellicht ook klinkt: dat geldt ook voor vrouwen. In het uiterste geval kun je aan het eind van de discussie altijd nog enigszins toegeeflijk suggereren: “Nou, misschien heb je wel gelijk.” De eer van je geheugen is gered en de hormonen moeten vol schaamte hun weg terug zien te vinden in het lijf dat vooral aan de buitenkant -en vlugger dan bij mannen- door een hongerige vadertje tijd wordt aangevreten.
En voor wie zijn vrouw nog steeds koninklijk behandelt, de volgende eye opener. Mijn dochter weet precies hoe een prinsesje zich gedraagt, zegt ze: “loopt met rechte rug en schouders, hoofd omhoog, wuift met haar hand zonder dat haar lichaam beweegt en laat scheetjes die je niet hoort of ruikt.” Vrouwen zijn dus geen prinsessen. Mannen hoeven dan ook geen prins op het witte paard te zijn. Een boerende en ruftende vent op een overjarige schimmel is genoeg.
Toen ze als jonge man een meisje op het oog hadden, was geen moeite hen om hen te veroveren, maar eenmaal de buit binnen, dijt de schone prijs uit tot een op de bankhangende dikbuiker.