En men noemde Zijn naam...
ds. I. Kievit (1887–1952) | 3 reacties | 28-02-2015 | 21:58
Hier onder volgen de namen en titels van de Heere Jezus. Ter overdenking. Deze Jezus is zó rijk, dat alles onmogelijk in één Naam kan worden vastgelegd; daarom is de Heere zo neerbuigend goed in vele namen en titels ons de rijkdom te tekenen van de Christus Gods.
EN MEN NOEMDE ZIJN NAAM ……
A:
Adam (laatste). 1 Kor. 15 : 45
Afschijnsel van de heerlijkheid Gods. Hebr. 1 : 3
Amen. Openb. 3 : 14
Apostel onzer belijdenis. Hebr. 3 : 11
B.
Banier der volken. Jes. 11: 10
Bedienaar der heiligdoms en des waren tabernakels. Hebr. 8 : 2
Beeld Gods. 2 Kor. 4 : 4
Begin en einde. Openb. 1 : 8
Begin der schepping Gods. Openb. 3 : 14
Beminde Gods. Matth. 12 : 18
Borg des Verbonds. Hebr. 7 : 22
Broeder. Matth. 12 : 50
Brood des levens. Joh. 6 : 34
Bruidegom. Matth. 9 : 15
C.
Christus. Matth. 1 : 16
Christus Gods. Luk 9 : 20
Christus des Heeren. Luk 2 : 26
D.
David. Ezech. 34 : 23
Deur van den Schaapstal. Joh. 10 : 7
Dienaar der Belijdenis. Rom. 15 : 8
E.
Eerste en Laatste. Openb. 2 : 8
Eerstelingen dergenen die ontslapen zijn. 1 Kor. 15 : 20
Eerstgeborene aller creaturen. Coll. 1 : 15
Eerstgeborene onder vele broeders. Rom. 8 : 29
Eerstgeborene uit de doden. Openb. 1 : 5
Engel. Ex. 23 : 20
Engel van Gods aangezicht. Jes. 63 : 9
Engel des Heeren. Mal. 2 : 7
Engel des verbonds. Mal. 3 : 1
Erfgenaam van alles. Hebr. 1 : 2
F.
Fundament. Efeze 2 : 20
Fontein tegen de zonden. Zach. 13 : 1
G.
Gave (Onuitsprekelijke) Gods. Joh. 4 : 10
Geliefde Zoon. Matth. 3 : 17
Getrouwe en waarachtige. Openb. 19 : 11
Getuige (getrouwe). Openb. 19 : 11
Getuigen der volken. Jes. 55 : 4
Gezalfde des Heeren. Hand. 4 : 26
Gezalfde boven Zijne medegenoten. Ps. 45 : 8
Gezalfde met den Heilige Geest. Hand. 10 : 38
God. Rom. 9 : 5
God (Sterke). Jes. 9 : 5
God boven alles te prijzen. Rom. 9 : 5
God des gansen aardbodems. Jes. 54 : 5
H
Heere. Luk. 2 : 11
Heere ( alleen zalige en machtige ). 1 Tim. 6 : 15
Heere, Almachtige God. Openb. 15 : 3
Heere, onze gerechtigheid. Jer. 23 : 6
Heere der Heeren. 1 Tim. 6 : 5
Heere der heirscharen. Jes. 44 : 6
Heere uit de hemel. 1 Cor. 15 : 47
Heere Jezus. Hand. 7 : 59
Heere Jezus Christus. Hand. 16 : 31
Heere Van allen. Hand. 10 : 36
Heere van den sabbath. Matth. 12 : 8
Heerlijkheid des Heeren. Jes. 40 : 5
Heerlijkheid van Israël. Lukas 2 : 32
Heerser. Micha 5 : 1
Heiligdom. Jes. 8 : 14
Heilige. Openb. 3 : 17
Heilige en Rechtvaardige. Hand 3 : 14
Heilige Gods. Mark. 1 : 24
Heilige Israëls. Jes. 41 :14
Heiligheid der Heilgheden. Dan. 9 : 24
Heilig kind Jezus. Hand. 4 : 30
Held. Psalm 45 : 4
Herder ( grote) der schapen. Hebr. 13 : 20
Herder der zielen. 1 Petrus. 5 : 4
Hoeksteen (uitverkoren en dierbaar). 1 Petrus 2 : 6
Hoofd der gemeente. Efeze 1 : 22
Hoofd van het lichaam der gemeente. Coll. 11 : 3
Hoofd eens iegelijken mans. 1 Kor. 11 : 3
Hoofd van alle overheid en macht. Coll. 2 : 10
Hoogepriester. Hebr. 3 : 1
Hoop. 1 Tim. 1 : 1
Hoorn der zaligheid. Luk. 1 : 69
I.
Ik ben. Joh. 8 :58
Immanuël Matth. 1 : 23
J.
Jezus. Matth. 1 : 21
K.
Kind. Jes. 9 : 5
Kind Jezus. Luk. 2 : 27
Kindeken. Lukas 2 : 12
Koning der Eere. Psalm 24 : 7
Koning der heiligen. Openb. 15 : 3
Koning van Israël. Joh. 1 : 50
Koning der Joden. Matth. 2 : 2
Koning der Koningen. 1 Tim. 6 : 15
Koning van Sion. Zach. 9 : 9
Knecht Gods. Jes. 42 : 1
Knecht (rechtvaardige). Jes. 53 : 11
Kracht Gods. 1 Kor. 1 : 24
L.
Lam. 1 Petrus 1 : 19
Lam Gods. Joh. 1 : 29
Leeraar van God gekomen. Joh. 3 : 2
Leeuw van Juda. Openb. 5 : 5
Leidsman. Matth. 2 : 6
Leven. Joh. 11 : 25
Leven ( eeuwig). 1 Joh. 1 : 2
Levend brood. Joh. 6 : 51
Licht. 1 : 8
Licht der heidenen. Lukas 2 : 32
Licht der wereld. Joh. 8 : 12
Liefste. Hoogl. 5 : 16
M.
Man. Jes. 32 : 2
Man der rechterhand Gods. Psalm 80 : 17
Man van smarte. Jes. 53 : 3
Metgezel Gods. Zach. 13 : 7
Meester. Matth. 8 : 19
Mens. 1 Tim. 2 : 5
Mens ( tweede ). 1 Kor. 15 : 47
Messias. Dan. 9 : 25
Middelaar. 1 Tim. 2: 5
Morgenster. 2 Petr. 1 : 19
Morgenster ( blinkende ). Openb. 22 : 16
N.
Nazarener. Matth. 2 : 23
O.
Offerande en slacht offer. Efeze : 2
Oorzaak der eeuwige zaligheid. Hebr. 5 : 9
Opgang uit de hoogte. Luk. 1 : 78
Opstanding en leven. Joh. 11 : 25
Opziener der zielen. 1 Petr. 2 : 25
Oude van dagen. Dan. 7 : 22
Overste van de koningen der aarde. Openb. 1 : 5
Overste Leidsman der zaligheid. Hebr. 2 : 10
Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Hebr. 12 ; 2
P.
Pascha. 1 Kor. 5 : 7
Plant van Naam. Ezech. 34 : 29
Profeet. Hand. 3 : 22
Priester ( naar de ordening van Melchizedek. Hebr. 6 : 20
R.
Raad. Jes. 9 : 5
Randsoen voor allen. 1 Tim. 2 : 6
Rechter ( rechtvaardige ). 2 Tim. 4 : 8
Rechter over levende en doden. Hand. 10 : 42
Rechtvaardige. Hand. 3 : 14
S.
Schepper van Israël. Jes. 43 : 15
Schuilplaats. Jes. 32 ; 2
Silo. Gen. 49 : 10
Smaad van mensen. Psalm 22 : 6
Spruit. Zach. 3 : 8
Spruite ( rechtvaardige ). Jer. 23 : 5
Steen des aanstoots. 1 Petr. 2 : 7
Steen ( beproefde ). Jes. 28 : 16
Steen ( Verworpen ). Psalm. 118 : 22
Steenrots ( geestelijke ). 1 Kor. 10 : 4
Sterke God. Jes. 9 : 5
Ster, voortgekomen uit JaCob. Num. 24 : 17
T.
Testamentmaker. Hebr. 9 : 16
Tronk ( afgehouwen van Isaï ). Jes. 11 : 1
U.
Uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid. Hebr. 1 : 3
Uitverkorene Gods. Matth. 12 : 18
V.
Vader der eeuwigheid. Jes. 9 : 5
Verberging tegen de wind. Jes. 32 : 2
Verbond des volks. Jes. 42 : 6
Verlosser. Job. 19 : 25
Vertroosting Israëls. Luk. 2 : 25
Verzoeningsoffer. 1 Joh. 2 : 2
Voleinder des geoofs. Hebr. 12 : 2
Voorbeeld. Joh. 13 ; 15
Voorbidder. Rom. 8 ; 34
Voorloper. Hebr. 6 : 20
Voorspraak. 1 Joh. 2 : 1
Vorst. Jes. 55 : 4
Vorst van het heir des Heeren. Joz. 5 : 14
Vorst Israëls. Ezch. 34 : 24
Vorst des levens. Hand. 3 : 15
Vorst en Zaligmaker. Hand. 5 : 31
Vrede. Efeze 2 : 14
Vredevorst Jes. 9 : 5
Vriend. Joh. 15 : 13
Vriend der zondaren. Matth. 11 : 12
W.
Waarachtige. 1 Joh. 5 : 20
Waarachtige God. 1 Joh. 5 : 20
Waarheid. Joh. 14 : 6
Weg ( de ). Joh. 14 : 6
Wetgever. Jak. 4 : 12
Wonderlijk. Richt. 13 : 18
Woonstede Gods. 2 Kor. 5 : 19
Woord. Joh. 1 : 1
Woord Gods. Openb. 19 : 13
Wortel van Isaï. Jes. 11 10
Wortel en geslacht Davids. Openb. 5 ;5
Wijnstok. Joh. 15 ; 1
Wijsheid Gods. 1 Kor. 1 : 24
Z.
Zaad van Abraham. Gal. 3 : 16
Zaad der vrouw. Gen. 3 : 15
Zaligheid. Luk. 2 : 11
Zone der Gerechtigheid. Mal. 4 : 2
Zoon des Allerhoogsten. Luk. 1 : 32
Zoon Gods. Hebr. 1 : 5
Zoon des gezegende Gods. Marc. 14 : 61
Zoon ( eeniggeborene ) des Vaders. Joh. 3 : 16
Zoon van David. Matth. 1 : 1
Zoon des mensen. Matth. 8 : 20
(maar wellicht klinkt die titel wat te joods?)
Mattheüs 23:8
Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders.
Mattheüs 26:25
En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
Mattheüs 26:49
En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem.
Marcus 9:5
En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elias een.
Marcus 11:21
En Petrus, zulks indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi! zie, de vijgeboom, dien Gij vervloekt hebt, is verdord.
Marcus 14:45
En als hij gekomen was, ging hij terstond tot Hem, en zeide: Rabbi, en kuste Hem.
Johannes 1:39
Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! waar woont Gij?
Johannes 1:50
Nathanaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi! Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls.
Johannes 3:2
Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is.
Johannes 3:26
En zij kwamen tot Johannes, en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt, en zij komen allen tot Hem.
Johannes 4:31
En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
Johannes 6:25
En als zij Hem gevonden hadden over de zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
Johannes 9:2
En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?
Johannes 11:8
De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben U nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom derwaarts?