De Rechterkant van de Brede Weg
Onbekend | 14 reacties | 02-05-2014 | 11:57
"Ineens zag ik dat er aan de rechterkant van de Brede Weg een soort afgebakend Paadje liep. Op dat Paadje liepen ook mensen. Deze mensen gedroegen zich echter zo geheel anders dan die anderen op de Weg. Hun gezichten stonden ernstig. Ze deden niet mee met al die genietingen van de anderen, van de wereld. Kennelijk wisten zij ook van het Kruis en die Smalle Weg ter ontkoming, want velen van hen bleven er stilstaan en keken er van een afstand naar (...) waarom bleven er zovelen op een afstand? De eeuwigheid komt toch ook voor hen steeds dichterbij?"
Ik droomde eens over twee Wegen. Die wegen bevonden zich op de Aarde. Ze verbonden de eeuwigheid die achter lag met de eeuwigheid die komen zou. De ene Weg was breed en makkelijk begaanbaar, de andere Weg daarentegen smal en moelijk te bewandelen. Op beide Wegen bevonden zich mensen, heel veel mensen, hoewel er zich op de Brede Weg veel meer bevonden dan op de Smalle Weg. Ik zag dat beide Wegen bewandeld werden door allerlei soorten mensen: blanke en bruine, jonge en oude, begaafde en minder begaafde, rijke en arme. Al deze mensen vormden tezamen een ontelbare menigte, die zich allen voorwaarts spoedden. Maar waarheen? vroeg ik me af. Wat is hun bestemming?
Toen ik de Wegen wat beter bekeek, verbleekte ik, want ineens zag ik waar die Brede Weg eindigde. O, daar zag ik een Poel, die brandde van vuur en sulfer. Ik hoorde daar geween en het knersen van tanden. Ook zag ik daar rook, afkomstig van gepijnigde mensen, die opging tot in de eeuwigheid.[1] Ik zag de Eeuwige Verdoemenis.
Ik keek weer naar al die mensen die op de afschuwelijke, doodlopende Weg liepen. Zagen zij dan niet wáár ze zich heen spoedden? Lang hoefde ik daar niet over te peinzen, want aan velen van hen was te zien dat ze inderdaad niet wisten waar deze Weg eindigde. De meesten bekommerden zich daarover ook totaal niet over. Ze genoten zo van al datgene wat aan weerszijden van de Brede Weg naar hun lonkte: rijkdom, plezier, macht, muziek, sex, drank en allerlei andere soorten van vermaak. Ik merkte dat verreweg de meeste van deze mensen maar één doel voor ogen hadden: laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij!
Wanhopig vroeg ik me af of er dan niemand was die zich bekòmmerde om deze menigte, die onherroepelijk verloren zou gaan. Toen zag ik ineens iets tussen de Brede en de Smalle Weg staan. Het was een houten Kruis. En aan dat Kruis hing een Man. Een Man van smarten. Zijn handen waren doorboord. Zijn Bloed vloeide. Zijn gelaat was getekend door smartelijk lijden. Maar o, dat gelaat straalde tegelijkertijd zóveel bewogenheid uit, dat het me diep, ja zeer diep ontroerde. Zijn blik ging over de zich naar het Verderf voortspoedende mensen. Toen hoorde ik dat deze Man iets naar hen riep, met luide stem: “Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer!” [2] Toen begreep ik dat er wel Iemand was Die Zich bekommerde om verloren mensen. Het was het Lam Gods Zelf, Dat de zonden der wereld wegnam. Door het Bloed dat vloeide uit de doorboorde handen van die Man was er dus wel een Weg ter ontkoming.
Mijn blik werd getrokken naar die Weg, die Smalle Weg. Ik vroeg me af waar de mensen die op deze Weg liepen naar toe zouden gaan. Toch niet naar dezelfde Bestemming als die anderen? Maar neen, wat ik daar, aan het eind van die Weg zag, was zo anders, zo onnoemelijk anders. Ik zag daar een Gouden Stad. En iets in deze Stad gaf Licht, een Licht zo groot en zo wonderlijk schoon. Ook hoorde ik er gezang, wat zo vreugdevol en zo heilig klonk, ja zo geheel anders dan die wanhopige kreten uit die afschuwelijke Poel. Ik zag daar aanbidding, vreugde en geluk. Er was daar geen traan, geen droefheid, geen berouw en geen pijn te bespeuren. [3] Ik zag daar de Eeuwige Gelukzaligheid.
Haastig wendde ik me weer tot de menigte op de Brede Weg. De meesten zagen het Kruis niet. Ook hoorden ze de Stem van de Man der Smarten niet. Ze liepen maar door en door...Geschokt, maar ook met een van blijdschap trillende stem riep ik hen toe: “Het Lam Gods heeft geen lust in uw dood, die u weliswaar verdient, maar daarin dat u zich bekeert en leve! O mensen, een ieder die in Hem gelooft tot vergeving van zonden zal niet verderven, maar eeuwig leven! Haast u en spoed u toch naar het Kruis. Die Man der smarten heeft gezorgd voor een Weg ter ontkoming. Haast u om uws levens wil.”[4]
Maar helaas, ook mijn stem ging grotendeels verloren in het rumoer en gedruis van de menigte. O jawel, een enkeling keek vluchtig op, stond een ogenblik stil, maar werd al snel weer meegevoerd met de stroom van mensen. Anderen stonden wat langer stil, bewogen zich naar het Kruis, maar werden er toch weer vanaf gehouden door de verleidingen langs de Weg.[5] En zo bleven de meesten zich voortspoeden, regelrecht naar het Verderf, regelrecht naar hun eeuwige ondergang.
Ineens zag ik dat er aan de rechterkant van de Brede Weg een soort afgebakend Paadje liep. Op dat Paadje liepen ook mensen. Deze mensen gedroegen zich echter zo geheel anders dan die anderen op de Weg. Hun gezichten stonden ernstig. Ze deden niet mee met al die genietingen van de anderen, van de wereld. Kennelijk wisten zij wèl waar deze Weg eindigde. En kennelijk wisten zij ook van het Kruis en die Smalle Weg ter ontkoming, want velen van hen bleven er stilstaan en keken er van een afstand naar. Terwijl ze daar stonden praatten ze druk met elkaar. Maar waarover spraken zij dan? vroeg ik me af. En waarom bleven er zovelen op een afstand? De eeuwigheid komt toch ook voor hen steeds dichterbij?
Ik kwam naderbij en ging luisteren naar hun gesprekken. Ze spraken met elkaar over een weg, een weg naar het Kruis dat voor hen stond. Ze legden elkaar uit wat er eerst moest gebeuren voordat ze naar dat Kruis mochten gaan. Ze konden ook precies uitleggen hoe die Weg liep en hoe moeilijk begaanbaar die was. Ze spraken zo vol overtuiging dat het net leek alsof ze er zelf geweest waren. Maar, hoorde ik ze eerlijk zeggen, dat was niet zo. Ze hadden dat gehoord en gelezen. Ze discussieerden verder over allerlei zaken, zoals geopenbaarde en verborgen wil van God en aanbod van genade.
Ik liep naar een andere groep mensen die ook voor het Kruis stonden en er over spraken. Er waren, zo merkte ik, hele wijze mensen bij. Ze hadden allerlei dikke boeken bestudeerd en konden daaruit heel veel citeren. Zij wisten zodoende precies hoe God werkte. Daardoor konden ze aangeven wie wel en wie niet naar het Kruis mochten gaan. Ze vroegen de mensen die hun zondelast bij het Kruis wilden neerwerpen of ze die last wel echt voelden en of zij er wel diep genoeg onder gebukt gingen. Het ging zomaar niet, zeiden ze.
En vele mensen die naar hen luisterden liepen door, want ja, dat hadden ze nog niet beleefd. Weer schrok ik want zo hechtten ze meer waarde aan wat die mannen zeiden dan aan wat die Man aan het Kruis sprak. Anderen vroegen zich af tot wie het Lam Gods nu eigenlijk sprak, daar aan het Kruis. Tot allen, zeiden sommigen, maar je hebt niet veel aan die Boodschap, vervolgden ze, als je niet aan jezelf ontdekt bent. Ze voegden er nog heel nadrukkelijk aan toe dat dat Gods werk is. Toen zag ik dat ook velen die naar hen luisterden doorliepen, mismoedig, want God had hen nog niet aan hunzelf ontdekt. Ze begrepen dat niet echt, zo hoorde ik enkelen zeggen, want ze baden wel drie keer per dag om een Nieuw Hart en dat was hun nog steeds niet gegeven. En zo liepen ze verder, geen acht slaande op de Stem die hun toeriep: Mijn zoon, geef Mij uw hart![6] Zij konden dat immers niet zelf?
Anderen zeiden dat de Boodschap maar voor enkelen op deze Weg was. Natuurlijk niet voor allemaal, dat leren de Lichten, zo hoorde ik, de mensen die zich zo graag laten bedriegen en die met een Ingebeelde Hemel naar de Hel zullen gaan. Nee, zeiden ze, laten wij maar veilig hier blijven, laten wij onszelf niet bedriegen met een aangepraat geloof. En ze vervolgden ook hun weg, hun weg naar het Verderf.
Ik bemerkte dat al deze ernstige mensen zich ook met veel andere godsdienstige zaken bezig hielden, terwijl de Rampzaligheid met elke stap dichterbij kwam. Ze discussieerden over de schrijfwijze van een van de namen van de Zaligmaker, Here of Heere, over het wel of niet ritmisch zingen van Psalmen en over vele andere zaken die de Vorm en het Uiterlijk betroffen. Ook werd er zeer afkeurend gesproken over die goddeloze wereld, die mensen die zich alleen maar bezig hielden met vermaak en over zogenaamde christenen, die Juichende Christenen, mensen die Het zelf grepen en Het altijd bezaten. Zijzelf waren zo heel anders, zij waren tenminste Eerlijk Onbekeerd.
En zo zag ik tot mijn grote ontsteltenis ook velen van deze mensen zich voortspoeden op de Brede Weg, weliswaar aan de rechterkant ervan, maar toch op weg naar dezelfde Bestemming, op weg naar een nimmer eindigende Eeuwigheid. Geschokt riep ik hen toe: “Laat u toch met God verzoenen! Heden indien gij Zijn Stem hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden! O mensen, hoe zult gij ontvlieden indien ge op zo’n grote Zaligheid geen acht geeft?”[7] De meeste mensen keken daar echter niet van op. Ze kenden deze woorden zo goed, want ze bezaten het Woord van God. Ze hadden dat al vaak gelezen. Enkelen kwamen echter naar me toe en zeiden: “Meneer, die Nodiging is niet voor ons allemaal, die is alleen voor de Uitverkorenen en als we daarbij horen, dan zal God ons zelf wel trekken. Anders heeft het echt geen zin als we ons tot God wenden” en vervolgens liepen ze verder.
Dit had ik al eerder gehoord, toen ik luisterde naar hun gesprekken. Maar ik kon niet begrijpen dat dit er zo koud en zakelijk uitkwam. Wisten ze dan toch niet waar deze Weg eindigde? Ik riep ze achterna: “Maar mensen, in de Bijbel staat dat God met vlammend vuur wraak zal doen over degenen die het Evangelie van de Heere Jezus Christus ongehoorzaam zijn. En er staat ook dat Hij zal lachen en spotten in uw verderf, omdat u geweigerd hebt u zich tot Hem te keren! [8] Zal God dan lachen, spotten en zich op u wreken terwijl Hij zelf bepaald heeft dat u zou weigeren om op de nodiging in te gaan? Zou God zo onrechtvaardig zijn?
Een draaide zich nog om en zei: “U moet niet denken dat u het weet. Onze dominee zegt dit en ik voel gewoon dat dat de zuivere waarheid is.” Ook hij liep verder, het Verderf tegemoet. Anderen zeiden: “Wat wij aan het Kruis horen is de uitwendige roeping. Zodra Hij ons inwendig roept, ja, dan kunnen we ons laten leiden. En weet u niet dat wij onszelf niet kunnen bekeren, dat God dat moet doen?” Ik antwoordde:”Ja dat is waar, maar God wìl het toch ook doen? [9] Ziet toch af van uzelf en uw ellendige bestaan en vertrouw geheel op Hem, dan zal u niet beschaamd uitkomen! [10] O wendt u toch naar Hem, Die alles in u wil werken wat uzelf niet kunt!” “Meneer”, zo zeiden ze, “dat kan alleen door de werking van de Heilige Geest en als Die gaat werken, nou, dan komt het allemaal vanzelf, want Die werkt onwederstandelijk!”
Ik antwoordde: “U heeft gelijk dat het de Heilige Geest is die harten wederbaart, maar dat ontslaat u toch niet van uw verantwoordelijkheid om u geheel aan de Heere Jezus over te geven? U kunt God toch straks niet verwijten dat u er niets aan kon doen dat u niet bekeerd bent, omdat de Heilige Geest het bij u niet wilde werken. Trouwens, weet u wel dat u het vermogen heeft om de Heilige Geest te wederstaan.. ?!” [11]
Doch ook zij draaiden zich om en vervolgden hun weg, hun weg richting de Eeuwige Rampzaligheid, zichzelf staande houdend met de gedachte dat ze het immers zelf niet konden. Weer iemand anders riep me toe: “Zeg, dat gaat zomaar niet. Wat moet ik bij het Kruis doen? Ik moet eerst mijn zonde en onmacht echt beseffen, pas dan mag ik bij het Lam Gods komen. Onze dominee waarschuwt altijd voor mensen die zomaar naar de Heere Jezus gaan. Nee, eerst ellende, dan pas verlossing!” En ook hij vervolgde zijn weg.
Ik riep hem nog achterna: “Maar meneer, het Woord van God geeft aan dat u ellendig bènt, of u het beseft of niet! [12] U zult uw onwaardigheid vanuit uzelf nooit volledig beseffen! Spoed u toch naar het Kruis. Daar is Iemand die u uw ogen voor uw ellendigheid wil openen, maar Die u ook wil laten zien Wie Hijzelf is! Werp toch een blik op de Verlosser... het is nog Genadetijd!” Hij keerde zich nog een keer om en riep: “U dringt de mensen maar iets op... Een Jezus van vijf letters”, waarna ook hij zich verder voortspoedde, langs het Kruis, langs de Zalig-maker, op weg naar de Hel.
Keer op keer riep ik de mensen toe dat buiten de Heere Jezus geen leven is, maar een eeuwig zielsverderf en dat ze zich op weg naar de Eeuwige Rampzaligheid bevonden. Maar de meesten hadden hun argumenten om op de Brede Weg te blijven. En die argumenten klonken zo vroom, zo rechtzinnig. Ze gelóófden er echt in.
En zo merkte ik tot mijn grote ontsteltenis dat ook de meesten van déze mensen op dat Paadje aan de rechterzijde van de Brede Weg bléven lopen, langs het Kruis en de Smalle Weg, waar ze zo dicht bij waren. Samen met die Anderen. Samen het Kruis voorbij. Samen geen acht slaand’ op die Stem. Samen naar het Verderf.
Aan het eind zag ik de Brede Weg en en het smalle Paadje aan de rechterkant ervan weer bij elkaar komen. O, daar zag ik al die mensen verenigd. De serieuze èn de goddeloze Goddelozen. Samen verenigd in die Poel die brandde van vuur en sulfer. Toen bleek dat er in wezen toch geen verschil was tussen al die mensen.
Of toch wel...? vroeg ik me af. Toen ik wat beter naar de Poel keek, merkte ik dat de wroeging voor die serieuze Goddelozen onverdraaglijker was dan voor die wereldse Goddelozen, en ik begreep waarom. [13] Die ernstige Goddelozen wisten van de Smalle Weg, maar hadden die niet bewandeld. [14]
Hoe dan ook, nu was het voor hen allen te laat, voor eeuwig te laat... Al die mensen moesten voor eeuwig op die afgrijselijke Plaats blijven. Ja, al degenen die niet gewild hadden dat het Lam Gods Koning over hen zou zijn en Hem verworpen hadden. [15] Jawel, sommigen op een vrome manier, anderen op een goddeloze manier. Maar toch, beiden niet gewild ...verworpen...
Ik zag ook dat op die Plaats inderdaad géén Weg ter ontkoming meer was. Er was daar geen Man, geen Man van Smarten meer, die riep: Wend u naar Mij toe en wordt behouden. Er klonken wel andere stemmen, wanhopige stemmen: Had ik maar.., had ik maar.. Maar het was voor hen te laat, voor eeuwig te laat. De Genadetijd was over. Toen ontwaakte ik.
O lezer, “had ik maar..., had ik maar...”; vult u zelf de rest in en breng dat nù in praktijk, voordat het ook voor u te laat is!
HEDEN, INDIEN GIJ ZIJN STEM HOORT, VERHARDT UW HARTEN NIET!!! (Hebr. 4:7)
[1] Mattheus 25:30,46; Openbaring 20:15, 21:8
[2] Jesaja 45:22
[3] Openbaring 21
[4] Ezechiel 18:21-23,32; 33:11; Johannes 3:15-18,36; 5:24; 1 Johannes 5:10-13
[5] Mattheus 13
[6] Spreuken 23:26a
[7] 2 Korinthe 5:20; Hebreen 4:7; 2:3
[8] 2 Thessalonisenzen 1:8; Speuken 1:20-33
[9] Jesaja 55:8; Ezechiel 18:21-23,32; 33:11
[10] Jesaja 50:10; Psalm 2:12; 17:7; 18:31; 31:20,25; 32:10; 33:18; 34:9,23; 36:8; 37:5,40; 40:5 enz.
[11] Johannes 3:3-8; Handelingen 7:51
[12] Romeinen 3:9-19, 1 Kor.16:22;
[13] Mattheus 11:20-24
[14] Hebreën 3:18-4:11
[15] Lukas 10:16, 19:27; Johannes 12:48
(Artikel overgenomen van www.dewoesteweg.nl)
Een vliegtuig is een apart fenomeen. Honderden onbekenden van elkaar reizen urenlang aaneengesloten in een veel te kleine ruimte in dezelfde richting. En dat alles vaak zonder een onvertogen woord. En als er al gemor ontstaat, dan wordt dat veroorzaakt door vertraging bij het inchecken of aanpassing van het vluchtschema. Zelfs de onaangename gassen en luchtjes in zo’n vliegende sigaar ademen we ongecontroleerd en zonder al te veel bezwaren over onze longen.
We begeven ons richting (vakantie)bestemming en het plezier dat ons wacht stemt mild richting reisgenoten. We converseren opmerkelijk open met onze buren, alsof we ze al jaren kennen. Ja soms ontstaan er zelfs vriendschappen of banden met reizigers die we nog nooit eerder zagen en waar we vaak weinig gemeenschappelijks mee delen. En als er al onderscheid is in klassen of compartimenten, dan uit zich dat hooguit in extra service. We wachten meestal in de dezelfde ruimte, lopen door dezelfde sluis en stappen in hetzelfde vliegtuig dat ons transporteert naar exact dezelfde plek... een tijdelijke bestemming.
Wonderlijk dan dat de ogenschijnlijk meest hechte groep op aarde, reformatorische christenen, elkaar vaak het licht in de ogen nauwelijks gunt. Laat staan dat ze één kerkgenootschap delen, elkaar vriendelijk bejegenen of dezelfde route naar de eeuwigheid volgen. Soms, heel soms, wordt een kerk tijdelijk gedeeld met een afgescheiden broedergemeente tegen interessante huurpenningen. Want onze peperdure megatempels met airco, vergaderlokalen en fonkelnieuwe pijporgels moeten natuurlijk wel afbetaald worden. Het oog wil ook wat en het gemak dient de mens. Zie hier de blijvende stad Babel die wij gebouwd hebben.
We bouwen en sjouwen voor hout en steen en comfortabel pluche. Want het zal ons niet overkomen dat een andere geloofsgemeenschap een nog beter, mooier en groter godshuis heeft. Kerken die 70 procent van de tijd net zo leeg staan als de harten van veel kerkgangers. Maar we vertikken het om te delen. En zo reizen we naar dezelfde plaats. Gescheiden van elkaar. Niet slechts in aparte compartimenten, maar in degelijk-gereformeerde luchtballonnen. Om misschien wel nooit onze eindbestemming, de eeuwige heerlijkheid, te bereiken. God verhoedde het.
Aan de linkerkant van de smalle weg liep een krom Laantje vanuit het landschap INBEELDING. Op deze weg liep ONKUNDE. Hij was niet door de enge poort(wedergeboorte Joh. 3:3) op de smalle weg gekomen. Dat was niet nodig zei hij, want ik doe de wil van mijn Heer(Math.22:4). Ik denk veel aan God en de hemel. Ik bid en ik heb een begeerte naar Hem. Ik heb alles verlaten om Zijnentwil(1 Cor.13:3) Mijn hart en leven stemmen overeen. Ik heb dan ook goede moed, dat ik in de hemelstad zal komen. Nadat hij de rivier was overgezet door veerman IJDELE HOOP, kwam hij aan de hemelpoort. John Bunyan, in de Christenreis, beschrijft het zo: “Tot de poort gekomen, zag hij omhoog naar het opschrift boven de poort en begon te kloppen, menende dat hem spoedig een vrije ingang gegeven zou worden(Luk.13:25) Maar er waren er enigen, die over de top van de poort neerzagen en hem vroegen, van waar hij kwam en wat hij wilde. Hij antwoordde: "Ik heb in de tegenwoordigheid van de Koning gegeten en Hij heeft op onze straten geleerd(Luk.13:26)" Toen vroegen zij hem naar zijn bewijs, opdat zij het de Koning konden tonen. Daarop grabbelde hij in zijn zakken, om er een te zoeken: maar hij vond er geen."Wat!" zeiden zij, "hebt u er geen?" Doch hij verstomde(Math.22:12). Dit werd de Koning gezegd. Hij beval de twee blinkenden(Math.22:13), die CHRISTEN en HOPENDE tot de stad geleid hadden, uit te gaan, ONKUNDE de handen en voeten te binden en hem uit te werpen. Zo deden zij ook; zij namen hem op, droegen hem door de lucht tot aan de deur, die ter zijde van de heuvel was en wierpen hem daar in. En zo zag ik, dat er een weg naar de hel was zowel van de hemelpoort af, als vanaf de stad VERDERF.”
@Antonia De reden waarom Onkunde de hemelpoort niet door mocht, is gelegen in zijn antwoorden op de vragen van Christen en Hopende. Onkunde beweert dat "gehoorzaamheid aan de wet" voldoende is, na zijn verklaring dat hij goede gedachten -dus een goed hart- heeft. Onkunde steunde dus niet op de gerechtigheid van Christus en weigerde zijn zonden te erkennen en te belijden. Hij ging dus voor eigengerechtigheid.
Wat Onkunde uit de hemelstad hield, was het gemis van zijn bewijs(Ef. 1:13).
Ds. Tuinier van de GG heeft hier ook íets over gezegd.
http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/20702/rusten-in-de-belofte/
Door het geloof krijgt men deel aan Jezus Christus en Zijn Gerechtigheid. Maar hier gaat het over de verzegelende daad van de Heilige Geest, die op deze geloofsdaad volgt(nadat gij geloofd hebt). Dat is het bewijs. Niet alle geloof wordt namelijk verzegeld, maar alleen een waar geloof.
@Antonia: waaruit maak jij op dat met 'bewijs' bedoeld word 'de verzegelende daad'?
Of is dat een interpretatie?
Wat is het probleem van Onkunde? Het komt iets dichter bij ons, dan dat Omega doet voorkomen. Onkunde is niet van mening dat hij alles goed doet. Hij weet ook wel dat hij Jezus nodig heeft (lees het gedeelte nog maar eens goed!). Maar... Bunyan schrijft, dat hij Jezus niet nodig heeft als de gerechtigheid van zijn persoon, maar alleen als de gerechtigheid van zijn daden. Oftewel: Hij heeft wel vergeving nodig, maar alleen maar omdat hij wel eens iets verkeerd doet, en niet omdat hij door en door verkeerd is... En daardoor heeft hij nooit echt een Zaligmaker nodig.
En is dat gevaar ook onder ons niet reeel? Ja, natuurlijk hebben we vergeving nodig, want we doen lang niet alles goed. En we geloven ook echt in Jezus, etc. Maar... we weten niet van onze verlorenheid. Om nu volstrekt niets goeds meer in onszelf te vinden, maar alles alleen in Hem. We hebben Jezus wel nodig, maar ten diepste alleen als 'aanvulling'. En wie Jezus zó nodig heeft, die zal Hem uiteindelijk moeten missen.
We mogen elkaar ook wel vaak waarschuwen voor het gevaar dat John Bunyan heeft aangewezen: dat we menen dat we in de hemel zullen komen, terwijl als er niets verandert de hel ons wacht...
@ Helder: Wat betreft je laatste vraag: op zich heeft Antonia daar wel een reden voor. Het bewijs dat Christen kan tonen (in de Christenreis dus), was de boekrol die Christen kreeg bij het kruis (en die hij bijna kwijt raakte na zijn dutje in de prieel op de heuvel Moeilijkheid). Het lijkt daar dus inderdaad te gaan om de bevestiging van zijn aandeel in Christus. Alleen, je moet er voor oppassen dat je dit te veel gaat zien als de 'verzekering in de ervaring'. Ik denk dat je het meer moet zien als de verzegeling die bij God vast ligt, zoals Paulus daarover schrijft: 'Evenwel het vaste fondament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn' (2 Tim. 2:19). Dit moet je dan niet te veel losweken van de daad van het geloof zelf. Het ware geloof en het Goddelijke zegel horen onafscheidelijk bij elkaar.