Steun voor Koos de Jong
Buitenman | 8 reacties | 29-04-2014 | 15:49
Net als veel anderen heb ik (een deel van) de discussie gevolgd die ontstond na de toespraak van Koos de Jong op 10 april in Doorn. Ik ben het van harte eens met de lijn van zijn betoog. Meer nog, ik herken zijn verontwaardiging en het gevoel dat iemand toch eens de krachten achter het benadrukken van de toeleidende weg in de prediking over de bekering, moet benoemen en er tegenweer tegen bieden. Het is niet eenvoudig -of misschien toch juist weer wel- om dan te beslissen dat jíj dan de persoon zult moeten zijn die dat benoemen voor zijn rekening neemt.
Dat op zo’n speech de reactie komt dat er meer begripvol over de betreffende kerkelijke milieus en voorgangers gesproken had moeten worden, was te voorspellen. Overigens heeft De Jong gezegd dat zijn bezwaren lang niet op iedereen daar van toepassing zijn. Hij zei: “Wie de schoen past trekke hem aan.” Inderdaad: kerkverbanden en leerstukken zijn niet in hun geheel slecht of duivels. Daarin heeft degene die op de website van Jijdaar! zo reageerde, gelijk.
Ik wil daarop inhaken met de volgende opmerkingen:
Er is ook zoiets als eenzijdigheid in de leer. Die kán in de richting van ketterij voeren, ook al is ze ontstaan uit een op zich begrijpelijke vrees voor een veronderstelde eenzijdigheid in de tegenovergestelde richting. De kerkgeschiedenis staat bol van zulke voorbeelden! Dat geeft ons juist de opdracht de zo historisch gegroeide leer telkens weer te toetsen aan de Bijbel.
En dan nog dit. Wanneer Koos de Jong zegt: “Jullie zijn in groot gevaar, predikers” en spreekt van “programmeren” zoals dat in sektes voorkomt, herinner ik me met enige huiver twee met elkaar samenhangende ontmoetingen van enkele tientallen jaren geleden.
De ene was met de zoon van een bekende predikant uit de Gereformeerde Gemeenten, die betrokken was geweest in een hevige twist rondom het benadrukken van de toeleidende weg. Ik begreep dat hij, een voorstander van een ruim aanbod van genade, destijds psychisch gemangeld was door de ‘andere partij’ in dat conflict. Deze innemende, keurig man kon daarover niet zonder emotie spreken.
De andere ervaring had ik tijdens een telefoongesprek met een - inmiddels overleden- persoon die een functie bekleedde in een organisatie binnen datzelfde kerkverband. Er zou gepubliceerd gaan worden over onder meer het vraagstuk van de plaats van de toeleidende weg in de prediking. Deze man bezwoer mij, bijna fluisterend en met overduidelijke angst in zijn stem, om toch níet zijn naam in dat verband te noemen. (NB: Dat is ook niet gebeurd.)
Wie of wat had deze fatsoenlijke christenen zó’n angst aangejaagd? Zou de veronderstelling gewettigd kunnen zijn dat hier Gods tegenstander werkzaam was geweest, ondanks en in weerwil van de goede bedoelingen van de mensen die hij daarbij gebruikte? En zouden zulke mensen nu niet zélf gebaat zijn bij het -met schroom en terughoudendheid- benoemen van zaken? Kan het niet een opluchting zijn wanneer een vermoeden dat een verkeerde ‘binding’ een christen op een plek vasthoudt waar hij eigenlijk niet wil zijn, eens wordt uitgesproken?
Ik stond met een vrijwilliger van JijDaar! te praten, en ik stelde een kritische vraag (en dat deed ik voorzichtig). Hoe durfde ik dat te doen, 'God werkt en dan mag jij geen kritiek hebben.' kritiek op JijDaar! is kritiek op de Bijbel, aldus de vrijwilliger. Uit mijn voorzichtig kritische opstelling tegenover JijDaar! wist hij zelfs mijn staat tegenover de Heere af te lezen.