(...) Ik kan niet ontkennen dat God een goed werk in mij begonnen is, want dan z...
Ds. P. Molenaar | Geen reacties | 14-07-2007| 00:00
Vraag
Ik las onlangs in een van de boekjes van ds. Budding iets over de heiligmaking. Dat trof me zeer. Juist ook omdat mijn hart er zoveel in verklaard werd. Ik kan niet ontkennen dat God een goed werk in mij begonnen is, want dan zou ik tegen Zijn eigen werk ingaan. Dit mag dan alles gebeurd zijn, toch mis ik vaak de zekerheid van het geloof. Zeker wanneer ik weer in zonden val, en dat gebeurt dagelijks, wordt het alles weer zo duister en donker. Ik gevoel mezelf zo vleselijk en niet geestelijk, terwijl Paulus zo duidelijk zegt in Romeinen 8:13: “Want zovelen als erdoor den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.” Ook mis ik het getuigenis waar Paulus van spreekt in Romeinen 8:16: “Dezelve Geest getuigt met onze Geest dat wij kinderen Gods zijn.” Ik wil ook geen ongelovig hart hebben, maar Paulus roept duidelijk op tot zelfonderzoek. Dan zie ik vaak alleen maar schuld en dan gevoel ik me weer als een rechteloze die maar één recht heeft. En dat is dat de Heere aan mij voorbij behoort te gaan. Ik wilde zo graag heiliger zijn, maar ik ben het niet. Na zoveel pogingen mislukt het altijd weer en hierdoor val ik terug in angst en twijfels of het wel echt is in mijn hart. Wat moet ik hiermee doen?
Antwoord
Beste vrienden,
In deze vraag komen heel wat dingen aan de orde. Het gaat vooral de vraag om de zekerheid van het geloof. Laten we het in de eerste plaats een zaak van verwondering achten, als we mogen weten dat de Heere in ons een goed werk begonnen is. Je zegt dat je het niet kunt ontkennen, want dan zou je tegen Zijn eigen werk ingaan. Dat is een groot goed,wanneer de Heere dat ons leert in ons leven. Tegelijk moeten we bedenken dat als de Heere het geloof geeft, er tegelijk de strijd is tussen de oude en die nieuwe mens. Luther leerde op een diepe wijze: “tegelijk rechtvaardig, tegelijk zondaar” te zijn. Bij het afleggen van geloofsbelijdenis roepen we elkaar vaak toe “welkom in de strijd”. Nu is het ook waar, wat Luther heeft gezegd dat het geestelijke leven gelijk is aan een zee. Bovendien geeft de Heidelbergse Catechismus een heel goed antwoord op de nuttigheid van de offerande en kruisdood van Christus (vraag en antwoord 43), “dat de oude mensen gekruisigd, gedood en begraven wordt.” Dus niet: begraven is. Ziende op Christus, is de zonde te niet gedaan en is alles reeds geschied. Kohlbrugge spreekt zelfs over een bekering op Golgotha , zonder dat Kohlbrugge de beleving daarbij verwaarloost, wat sommigen denken. Maar tegelijk is de bekering een proces. Dat bespeur ik nu ook in jouw vraag. Het gaat inderdaad zo vaak op een neer in het geestelijke leven.
Verder spreek je dat je de zekerheid van de dingen mist. Daarbij spreek je over het in zonden vallen. Nu zou ik daarbij wel een aantekening willen maken. Welke zonden bedoel je? Je hoeft dat niet voor mij uit te spreken, maar wel voor de Heere . Want de Heere wil juist ons ontdekken aan de zonde in de praktijk, die vaak boezemzonden zijn, die we nog proberen goed te praten. We kunnen spreken over onze oude Adam, terwijl we de levende ontdekking aan onze eigen zonden vergeten. Je kunt je namelijk verschuilen achter de zonden van Adam. We kunnen namelijk wel over zonde spreken, maar hebben we werkelijk de aard van de zonden in eigen leven ontdekt? We kunnen namelijk ook het woord zonde noemen als een begrip van rechtzinnigheid, waarbij de levende ontdekking wordt gemist.
Ik geef een bekend catechisatievoorbeeld: een predikant bezocht eens een vrouw, die klaagde over haar zonden en toen zei de dominee, om haar te beproeven: “Ik heb inderdaad van je zonde gehoord “. Toen de pastor dat zei, vroeg de vrouw geïrriteerd: “Van wie heb je dat gehoord?” De zonde werd alleen genoemd om een geestelijke gestalte te openbaren van zondaar te zijn voor God, maar de echte ontdekking werd gemist bij deze vrouw. Ten diepste was zelfs die belijdenis van zonde hoogmoed, omdat ze zich vromer dan anderen wilde voordoen. Je kunt een farizeeër zijn in een tollenaargestalte.
Ik heb iemand eens horen zeggen: “Ik weet tenminste dat ik een zondaar ben”. De man bedoelde daarmee dat hij dat in ieder geval kon belijden in tegenstelling tot de lichtzinnige godsdienst die nooit over zonde spreekt, maar hoogstens over een fijn geloof van liefde. Maar in beide gevallen kan dit toch gevaarlijk zijn, omdat we daarmee ons toch boven de andere verheffen in de gestalte van “Ik ben heiliger dan gij”. Het mensenhart is arglistig meer dan dodelijk venijn.
Ook na ontvangen genade hebben we nodig opnieuw al het onze te verliezen voor Gods Aangezicht. Jezus heeft immers gezegd: “Wie zijn leven zal willen verliezen om Mijnentwil, die zal het behouden, maar wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen” (o.a. Mattheüs 16:25). Daarbij is de ontdekking van de tweede bekering van Kohlbrugge wel heel heilzaam, hoewel niet aangenaam voor het vrome vlees, dat hij ging ontdekken vleselijk te zijn en verkocht te zijn onder de zonden. Hij ontdekte de komma van Romeinen 7:14: “Ik ben vleselijk, komma, verkocht onder de zonden”. Hij was dus niet vleselijk of naar het vlees verkocht onder de zonden, maar nog veel dieper. Zijn hele bestaan was een en al vlees en daarom ook zonde. Daardoor zakte hij door al zijn eigen geloofsbevindingen en heiligmaking heen, om alleen maar Christus over te houden. Dus de zonde is niet alleen maar een vleselijk voelen, maar nog dieper: vleselijk zijn en verkocht zijn. Gods kind blijft daarom een onheilige heilige.
Je noemt Romeinen 8. Toch zou ik willen zeggen dat het getuigen van de Geest met onze Geest al ligt in het geloof dat niet ik, maar de Heere is begonnen. Het wonder dat de Heere . ons uit het nulpunt opraapt en doet ervaren dat we kinderlijk getrokken worden al is het maar voor een ogenblik, dan is dat al een hemel op aarde. Je kunt het niet vasthouden, maar toch doet de Heere bij ogenblikken daarvan de levende kracht ervaren. Het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en droefheid over de zonden, is al een teken dat God begonnen is (zie de prachtige pastorale opmerkingen van de Dordtse leerregels I, artikel 12). Bovendien wordt daar ook gezegd dat de verzekering bij onderscheidene trappen plaats vindt en met ongelijke mate en dat we ook de diepten Gods niet curieuselijk of nieuwsgierig moeten onderzoeken.
Het geestelijke leven bestaat immers uit missen, zoeken en vinden. De Heilige Geest werkt nooit optochtelijk, maar wel voorzichtig en bescheiden, d. w.z dat Die altijd naar Christus en de Vader wijst en Zichzelf nooit in het middelpunt plaatst. Ds. I. Kievit zegt in een van zijn boeken dat de Geest de eerste in werking is en de laatste in kennis is, dat wil zeggen, dat de Geest achteraf de dingen laat verstaan. Veel evangelische belevingen geven vaak oppervlakkige en hoogmoedige getuigenissen met veel kritiek op anderen. Ze openbaren vaak een hoogmoedige godsdienst , omdat ze zichzelf met het werk van de Heilige Geest zo vaak vereenzelvigen en eigen beleving voorop stellen. Dat kun je al aflezen bij de vrouwen en de discipelen rondom het graf. Het ging hen om de levende gemeenschap met de Heere, al was inderdaad die verzekering in ongelijke mate.
De heiligmaking is nodig, want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien. Maar ik zou die heiligmaking vooral willen vergelijken met een stratenmaker in vroeger tijd. Dat werk gebeurde op de knieën, maar ze moeten altijd weer terug, om de straat goed te leggen. Hoe meer vrucht er aan een boom komt, des te dieper gaan de takken buigen. Hoe voller de vrucht, des te meer tiert de plant, maar de vruchten buigen altijd naar beneden. Wel, dat is een prachtig beeld voor het leven der heiligmaking. Johannes de Doper zei het al: Hij moet wassen en ik moet minder worden (Johannes 3).
Inderdaad hebben we het verdiend, dat de Heere ons voorbijgaat. Maar bedenk wel dat de Heere de gerechtigheid heeft aangebracht en dat Hij meer verheerlijkt wordt in het behoud van een zondaar dan in de ondergang van een zondaar. Er is wel eens gezegd dat Romeinen 6 de les is voor de kerk, Romeinen 7 het leven en Romeinen 8 de kracht. Heiligmaking houdt sterven in. Dat was de tweede bekering van Kohlbrugge. Romeinen 7 hoort bij het leven, om niet zich te laten voorstaan op eigen bevinding, maar wel om nu alles te verliezen voor Gods Aangezicht om Hem over te houden.
Je schrijft dat je eigenlijk maar één recht hebt en dat is dat de Heere aan je voorbij zal gaan. Inderdaad hebben we dat recht. Tegelijk zou ik hier ook een aantekening willen maken. Gods kind heeft geen kleine gedachten van de Heere. Hij zou aan mij wel voorbij moeten gaan, maar tegelijk moet ik zeggen dat de hele wereld nog kan zalig worden . Een kenmerk van genade is dat we leren belijden met Paulus, dat mij, de grootste der zondaren, genade is geschied. Een kenmerk van genade is altijd dat ik meer oog heb voor het werk Gods in de ander. Paulus spreekt wel heel diep als hij zegt dat Christus ten laatste van hem is gezien als van een ontijdige geborene, nadat hij andere getuigenissen zo uitgebreid heeft genoemd in 1 Korinthe 15. Een kenmerk van heiligmaking is dat je mild wordt voor de ander maar streng voor jezelf, omdat je zelf alles moet verliezen, om Hem alleen over te houden. Weet dit dat hoe meer je verlegen ben om Christus, des te vaster is ook de zekerheid in Hem. Christus is immers de spiegel van de uitverkiezing, zoals de Dordtse vaderen heerlijk hebben beleden.
Ds. P. Molenaar
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. Molenaar
- Geboortedatum:22-05-1945
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Lunteren
- Status:Actief