Verschil Ger. Gem. en Chr. Ger. Kerk (2)
Ds. A.K. Wallet | Geen reacties | 01-10-2001| 00:00
Vraag
Antwoord
Het verschil betreft de visie op het genadeverbond. De Ger. Gem hebben in 1931 enkele uitspraken gedaan m.b.t. het genadeverbond. Daarin hebben zij uitgesproken dat het verbond der genade staat onder beheersing van de uitverkiezing en eigenlijk alleen met de uitverkorenen is opgericht. De beloften van het verbond betreffen alleen de uitverkorenen. Zij hebben alleen recht om op het verbond te pleiten.
Bij de Chr.Ger. wordt geleerd dat het verbond der genade met allen die onder het verbond leven is opgericht. Een onder ons geldende definitie is: "het genadeverbond is die genadige beschikking van God voor de gelovigen en hun zaad, waarin God alle heil wil schenken in de Middelaar van het verbond."
Men verwijst naar Abraham met wie de Heere Zijn verbond opricht en met al zijn zaad. Met dit zaad wordt niet het geestelijk zaad bedoeld maar het natuurlijk zaad. Het verbond wordt met elke bondeling opgericht. En de beloften worden aan hen geschonken. Niet om op te rusten maar om op te pleiten. "Heere U hebt mij de verlossing door Christus beloofd, zou U die mij ook willen schenken? Wij zeggen altijd dat de beloften geen zandgrond zijn en geen rustgrond, maar een pleitgrond.
Dit is geheel in de lijn van de Catechismus, waar in zondag 27 vr. en antw. 28 gevraagd wordt: "Zal men ook de jonge kinderen dopen?" En dan wordt er geantwoord: "Ja zeker, want mitsdien zij zowel als de volwassenen in het verbond van God en in Zijn gemeente begrepen zijn." Zie ook het doopformulier waarin geleerd wordt dat de te dopen kinderen erfgenamen van het rijk van God zijn en van Zijn verbond.
De kinderen zijn dus bondelingen door geboorte op de erf van het verbond en moeten daarom ook het teken van het verbond ontvangen. Tussen de doop en de vervulling van de beloften van de doop zijn de gevouwen handen en het machtige werk van de Heilige Geest.
Hoe zit het nu met de verkiezing? In de CGK wordt evenals in de Ger. Gem de verkiezing geleerd op grond van Gods Woord. De CGK spreken daarom over het verbond der verlossing waarin alle uitverkorenen begrepen zijn.
Het verbond der verlossing (Hellenbroek spreekt in zijn cat. boekje over de raad des vredes, die oneigenlijk genoemd "verbond der verlossing") is een verbond tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest over de borgtocht van de uitverkorenen. Hoe kunnen zondaren, gevallen mensen zalig worden? De Vader heeft een weg uitgedacht, de Zoon neemt op Zich de zaligheid te verwerven en de Heilige Geest zal de zaligheid in de harten der uitverkorenen werken.
Hoe wordt dit verbond in de tijd gerealiseerd? In de weg van het genadeverbond. Het genadeverbond zou je de bedding kunnen noemen van het verbond der verlossing. Dus geen vereenzelviging van verbond der verlossing en genadeverbond, maar wel verbinding.
We moeten niet alles tot in de finesses willen narekenen. God is niet na te rekenen. We houden ons tevreden met de Openbaring Die God van Zichzelf gegeven heeft en willen niet meer dan leerjongeren van Christus zijn.
Op grond van de verbondsbeschouwing in de Ger. Gem.kan men moeilijk pleiten op de beloften, omdat men niet weet uitverkoren te zijn. Men maakt dan wel verschil tussen een aanbieden van de zaligheid en het aanbieden van de belofte van de zaligheid. De aanbieding ter zaligheid zou minder inhouden dan de belofte van de zaligheid. Het aanbod mag dan wel aan allen gepreekt worden maar de beloften niet, want die zijn alleen voor de uitverkorenen.
De CGK willen vasthouden aan het feit dat alle bondelingen de beloften van het Evangelie worden aangeboden. En ook anderzijds dat het enkel genade en verkiezing van God is dat een zondaar het verbond inwilligt en zo de verbondsweldaden deelachtig wordt. Zie ook het doopformulier dat spreekt over het feit dat het verbond twee delen heeft: Er is God, Die het opricht met de bondeling maar die bondeling moet ook komen tot een nieuwe gehoorzaamheid enz.
Dat geeft een spanning die wij met dogmatische constructies niet kunnen oplossen. Daar zit eenvoudigweg het werk van de Heilige Geest tussen. In de praktijk komt het er vaak op neer (versterkt bij de Ger. Gem. in Ned.) dat het verbond der genade staat onder beheersing van het niet-uitverkoren zijn, dus van de verwerping. Dat kweekt lijdelijkheid. Bij Kuyper stond het verbond der genade ook onder beheersing van de verkiezing, maar dan zo dat alle bondelingen verkoren waren. In feite heeft Kersten dezelfde verbondsopvatting als Kuyper maar zijn de aantallen verschillend. Er mag een sterk appèl uitgaan van de prediking op alle hoorders. Men mag aansporen om werkzaam te zijn met de beloften. We hebben met een belovend God te doen.
De mens heeft niets om mee bij God aan te komen. Hoe zouden we ooit een gebed kunnen doen? We zijn toch bij God weggelopen? Maar nu heeft de Heere na het werkverbond, dat we verbroken hebben, het genadeverbond gegeven. Wat wij nu nooit meer kunnen verdienen wordt in de weg van het genadeverbond aangeboden.
Als er geen belofte was waarop ik kon pleiten dan kon ik zelfs voor het eten niet bidden. Als ergens geen belofte voor is kan ik er ook niet om vragen. Het leven met God berust dus op de belofte. Het is echter de grote vraag: Hoe gaan we om met die belofte?. In de weg van zalig worden leren we ook verstaan dat God Zelf die belofte vervult in ons leven. Dat is het grootse werk van de Heilige Geest.
Beloften zijn er trouwens niet alleen voor de vergeving van de zonden, maar ook voor de ontdekking aan de zonden. "Ik zal maken dat zij een walging van zichzelf hebben" (Ez.36) De Heere wil ons in de weg van het genadeverbond alles leren wat wij tot zaligheid nodig hebben.
Denk nu niet dat de CGK in elke preek spreken over het verbond der verlossing. Ik denk dat ik dat bij mijzelf op één hand kan tellen. Dat hoeft ook niet, want in de verkondiging gaat het om de bediening van het verbond der genade. Ik eindig in de roemtaal van het verbond wel in de verkiezing, want we leren alleen in God te roemen.
Is deze beschouwing alleen zaligmakend.? We weten wel beter. Ik denk wel, dat daarin de Schrift het meest tot zijn recht komt. We dienen altijd met twee woorden te spreken. De mens ten volle verantwoordelijk en anderzijds dat het van de Heere alleen is.
Als men alleen over twee verbonden (werk- en genadeverbond) wil spreken is het mij best, als men het maar doet in de lijn van de Erskines. Deze beide broeders, predikanten uit Schotland, leerden twee verbonden, maar in de prediking is het geen benauwd aanbod van genade. De beloften worden aan allen aangeboden en zelfs wordt er met alle kracht gewezen op het werkzaam moeten worden met de beloften. Ik mag persoonlijk heel graag in de Erskines lezen. Bijna elke zin is een volzin van het Evangelie.
We zouden er mee gebaat zijn als we als kerken van de Ger. Gem. en de CGK om de tafel gingen zitten en tot bijbelse formuleringen zouden komen over het verbond, waarin we elkaar zouden kunnen vinden. Het beste zal zijn om op grond van de belijdenis van de kerk met elkaar te spreken. Denk aan de Dordtse Leerregels Hfd. 11:5.
Met hartelijke groeten en Gods zegen toegewenst,
Ds. A. K. Wallet
Dit artikel is beantwoord door
Ds. A.K. Wallet
- Geboortedatum:17-06-1939
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Schoonrewoerd
- Status:Inactief
Bijzonderheden:
emeritus