Wetten voor christenen uit Handelingen 15
Ds. M.A. Kuyt | Geen reacties | 08-05-2007| 00:00
Vraag
Ik liep lange tijd rond met de vraag welke van de wetten uit het Oude Testament wij als christenen nou nog moesten hanteren en welke niet. Enerzijds weet ik wel dat we gered worden door de genade van Jezus en niet door onze "goede werken", maar anderzijds worden bijvoorbeeld de Tien Geboden wel in de kerk voorgelezen, wordt er gehamerd op oud- en nieuwtestamentische regels rond seksualiteit, en zijn er nog verschillende andere regels die in de kerk worden genoemd. Bovendien zegt Jezus dat hij niet gekomen is om ook maar één komma of punt uit de Wet te veranderen.
Goed, ik was dus zeer in verwarring, tot we bij bijbelkring terecht kwamen op Handelingen 15, waarin er wordt aangegeven dat de wetten van Mozes er zijn voor de joodse christenen, en dat de christenen uit de heidenen zich alleen hoeven te houden aan "Noachitische geboden", ofwel de geboden die in het Oude Testament niet alleen aan de joden, maar ook aan "de vreemdeling die in uw steden woont" gegeven waren (b.v. Leviticus 18:26). Ik blij en gerustgesteld, totdat ik zojuist een antwoord tegenkwam van een dominee in deze vragenrubriek. Die gaf aan dat de "Noachitische wetten" door rabijnen zijn opgesteld. Omdat ze niet letterlijk in de Bijbel staan, hoeven we ons er niet aan te houden, zegt hij in zijn stukje. Wég houvast. En daar baal ik van, want hoe kun je nou leven zoals God het wil als je niet weet hoe God wel dat je leeft? Je kunt toch niet selectief de ene wettekst wél naleven en de andere naast je neerleggen omdat die in je kerk nu eenmaal niet zo populair is?
Om een lang verhaal kort te maken: gaat Handelingen 15 nou wél of niet over alle "vreemdelingenwetten" uit het Oude Testament? En zo nee, waar zit dan het verschil tussen welke geboden je wel of niet moet houden?
De zorgverzekeringen van Care4Life
De zorgverzekeringen van Care4Life stellen de beschermwaardigheid van het leven voorop. Benieuwd hoe?
Antwoord
Door alle tijden heen is nagedacht over de plaats van de wet ten opzichte van het evangelie. Wat is blijvend? En wat is van voorbijgaande aard? In de gereformeerde traditie wordt een onderscheid gemaakt tussen de Tien Geboden en de zogenaamde ceremoniële wet. De wet der Tien Geboden blijft altijd van kracht. Zij is op de Sinai gegeven, maar de inhoud van deze wet vinden we al in het paradijs bij het eerste mensenpaar. Zij is de wet, die God in het paradijs heeft ingeschapen in de mens (de zedelijke wet). Denk bijv. aan wat Paulus schrijft in Rom.2:14,15. De heidenen kennen de wet (van de Sinai) niet, maar zij doen van nature de dingen die van de wet zijn en betonen daarmee dat het werk der wet geschreven is in hun harten (en geweten).
Naast de Tien Geboden wordt in de gereformeerde theologie gesproken over de ceremoniële wet en de burgerlijke wet. De regels van de burgerlijke wet gaan over de inrichting van het staatsbestel, het jubeljaar ed. Dat laten we nu rusten. Waar het jou om gaat is de betekenis van de ceremoniële wet. Deze wet ziet op de voorschriften omtrent de tabernakel- en tempeldienst, de offerdienst, de spijswetten, de besnijdenis, het nazireeërschap, de priesters, de feesten, de reinigingen ed. Deze ceremoniën zijn door God Zelf gegeven, maar hebben na de komst van Christus hun betekenis verloren in die zin, dat zij in het licht, dat in Christus is opgegaan tot schaduwen geworden zijn. Ze zijn schaduwen van Christus, Die komen zou. Mozes moest bijv. de tabernakel maken naar het voorbeeld, dat God hem op de berg had getoond. De oorspronkelijke tabernakel is dus in de hemel, boven! De ceremonieën hebben een verwijzende functie. Ze wijzen naar boven. En naar de toekomst: de komende Christus. Zij geven aanschouwelijk onderwijs. Art.XXV van de NGB spreekt over het afdoen van de ceremoniën of de figuren der wet. Nu de Persoon van Christus gekomen is, nu vervalt de betekenis van de schaduw. Het gebruik van de ceremoniën moet dan ook weggenomen worden.
In de tijd van het NT ligt dat heel gevoelig, omdat jodenchristenen vasthouden aan hun tradities. Paulus heeft te maken met het judaïsme van zijn dagen. Het judaïsme wil vasthouden aan de besnijdenis en andere OTische instellingen.. Ook Handelingen 15 moet gelezen worden tegen de achtergrond van het judaïsme. Het is voor de joden die christen worden heel moeilijk om bepaalde ceremoniën, waarbij ze opgegroeid zijn, los te laten. Het is voor hen ook moeilijk te accepteren, dat heidenchristenen niet gebonden zijn aan deze ceremoniën. Toch zullen jodenchristenen dit moeten aanvaarden, want de Heilige Geest is gekomen op joden en... op heidenen, die in Christus geloven. Dat is voor de apostelen het bewijs, dat de heidenen delen in het heil dat God aan Zijn volk Israël heeft geschonken. De ceremoniële wet is van voorbijgaande aard. Het heil overstijgt de nationale grenzen van Israël.
Uit Handelingen 15 kunnen we opmaken, dat jodenchristenen argwanend blijven staan tegenover heidenchristenen. Dat heeft hiermee te maken, dat het hart van het jodendom klopt in het geloof in de ene God. Er is maar één God! Alle afgoderij (en allerlei afgodische praktijken, zoals tempelprostitutie, het drinken van bloed, het niet laten weglopen van het bloed in het vlees “het verstikte” ed.) wordt ten strengste afgewezen. Om de jodenchristenen duidelijk te maken dat niet alleen het jodendom afgoderij afwijst maar dat ook het christelijk geloof de afgoderij zoals die in het heidendom wordt bedreven afwijst, wordt afgesproken dat de heidenchristenen zich zullen onthouden van bepaalde afgodische zaken. Dat zal voor deze heidenchristenen niet nieuw geweest zijn, want zij onthielden zich na hun bekering reeds van deze zaken. Het “opleggen” van deze bepaling moet de jodenchristen voor eens en voor altijd duidelijk maken, dat de heidenchristen in dezelfde God gelooft als de jodenchristen en dat zij dus samen het ene Godsvolk vormen. Het afwijzen van het afgodische heeft tot doel dat "het christelijke geloof de antiheidense tendens van de wet op dit punt erkent" (J.van Eck: Handelingen. De wereld in het geding. Commentaar op het NT, blz.330). De bepalingen van Handelingen 15 zijn een nadere toespitsing van het Eerste en het Tweede Gebod. Er wordt dus niets nieuws gezegd. De bepaling dient uiteindelijk om de rust in de christelijke gemeente te herstellen, waardoor het Evangelie ongestoord verkondigd kan worden.
Of deze bepaling in alle opzichten gelijkstaat met wat de vreemdelingenwet uit het OT beoogt, kan ik niet beoordelen. Voorzover de vreemdelingenwet de afgoderij radicaal afwijst, heeft zij wel hetzelfde op het oog als de bepaling van Handelingen 15.
Terugkomend op de vraag: welke geboden moet je nu wel of niet houden? Het is duidelijk dat de Tien Geboden voor alle tijden gelden (dus ook het Eerste en het Tweede Gebod, die afgoderij en alle praktijken daaromheen verbieden). De bepaling van Handelingen 15 geldt ook voor ons, omdat wij op grond van de Tien Geboden afgoderij (en tempelprostiutie en allerlei 'bloedstollende' (occulte) rituelen rondom verzoening) afwijzen. Het bloed heeft dus niets te maken met het verbod op het eten van bloedworst, zoals sommigen beweren. Het heeft met offerbloed te maken. De ceremoniële wetten hebben opgehouden met de komst van Christus. We zijn niet gehouden aan deze bepalingen. We moeten ook niet terugkeren tot deze bepalingen (waarschijnlijk denkt de NGB aan Rome, waar het altaar centraal staat met de priesters enz) Wel zegt Artikel XXV dat we het nodige van de ceremoniële wet kunnen leren en ook van de burgerlijke wet. Er zit heel wat in, wat het overdenken waard is. Zoals de diepe en rijke betekenis van de dienst der verzoening en (bij de burgelijke wetten) de beschermwaardigheid van het leven bijvoorbeeld.
Voor ons geldt het eerste en het grote gebod en het tweede daaraan gelijk: God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Dat is de vervulling van de wet en de profeten (Gal.5:14). Ten diepste vervuld in Christus. De Heilige Geest werkt in het hart van de ware gelovigen het beeld van Christus uit en doet ons leven van Zijn enige offerande. We moeten ons daarom niet afvragen: welke geboden we wel of niet moeten houden. De vraag moeten we anders stellen: hoe kan ik God liefhebben boven alles en mijn naaste als mijzelf? Als we dan door het geloof in Christus wedergeboren worden en we de Heere leren kennen, dan willen we niet anders dan naar al Zijn geboden te leven. Dan zullen we de afgoderij haten, omdat we God liefhebben boven alles. Dan zullen we onze naaste dienen (ook via burgerlijke wetten), omdat de Heere dat van ons vraagt.
Kortom: voor christenen blijft de wet van de Tien Geboden staan. Alle wetten die heenwijzen naar het offer van Christus zijn schaduwachtig en hoeven niet door ons gehouden te worden. Voor zover bepaalde geboden en inzettingen niet direct heenwijzen naar Christus (en dus meer een staatkundig, maatschappelijk of sociaal karakter dragen) kunnen ze ons praktisch leren hoe we met onze naaste hebben om te gaan. We denken bijv. aan onze bezittingen, ons geld, veiligheid, slavernij.
Vreest God en houdt Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen. Maar laten we nooit vergeten wat het belangrijkste gebod is: "En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de naam van Zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben, gelijk Hij ons een gebod gegeven heeft. (1 Joh.3:23)" Wie in deze Christus gelooft, houdt Gods geboden. En die zijn niet zwaar.
Ds. M. A .Kuyt, Huizen
Dit artikel is beantwoord door
Ds. M.A. Kuyt
- Geboortedatum:17-04-1957
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Wijk en Aalburg
- Status:Inactief