(...) hoe kom ik nu te weten dat ik die goede strijd, strijd? Is het nu wel waar...
Ds. C. Westerink | Geen reacties | 25-04-2007| 00:00
Vraag
Dominee Westerink uit Bennekom. Ik hoorde uw preek over het geroepen om koning te zijn. Ik heb heel veel geleerd en er veel aan gehad. Toch ging ik naar huis met die vraag in mij: hoe kom ik nu te weten dat ik die goede strijd, strijd? Is het nu wel waar in mijn leven? Daar word ik dan weer heel verdrietig van, want ik weet dit niet zeker. Hoe vaak zwijg ik niet als ik moet spreken en spreek ik als ik moet zwijgen. Ik durf niet te besluiten dat ik die strijd ken. Hoe weet ik dat nou zeker? Ik heb wel een werkkring gehad waar men mij negeerde om mijn geloof. Maar was dat de ware strijd strijden? Ik kan dit er ook niet voor houden en zo ging ik toch nog verdrietig naar huis (naast het vele onderwijs en de diepe bemoediging), want hoe weet ik t nu dat het echt is? Stel je voor dat ik dat denk en toch straks beschaamd uit kom? En wat ik als tweede vraag heb is, toen we zongen: “Maak Uwe weldaan wonderbaar, Gij die uw kinderen wilt behoeden, voor vijandsmacht en vreselijk woeden en hen beschermt in t grootste gevaar.” Die zinnen snijden door mijn hart omdat ik daar zo diep mee worstel. Hoe kunnen die waar zijn als ik zie hoe Zijn kinderen lijden in die landen onder dat vreselijke geweld en die vervolging?
Antwoord
Het spijt me dat je lang op een antwoord hebt moeten wachten. Wees ervan verzekerd dat ik dankbaar was voor je reactie op de preek over Heid. Cat zondag 12, v/a 32. Die maakt me duidelijk dat je met je hart hebt mogen luisteren, verlangend om verder te komen in het leven met de Heere. De vragen die je stelt zijn belangrijk genoeg en begrijpelijk. We worden immers geroepen om de goede strijd van het geloof te strijden? En als het leven van een christen een strijdend leven is, dan moet ik (iets) van die strijd kennen in mijn leven, zal ik echt christen zijn. De tekening van de geloofsstrijd in de preek was voor een deel ook bedoeld, opdat we ons daaraan zouden toetsen. Daar beginnen voor jou echter de problemen: je durft niet te besluiten dat jij die strijd kent. En je bent bang om jezelf te bedriegen. Gevolg is blijvende onzekerheid en verdriet. Eerlijk gezegd zijn dat naar mijn besef juist dingen, die getuigen van die strijd in je leven. Een onwedergeboren hart heeft van die dingen bepaald geen last, laat staan verdriet! Hoe komt het, denk je, dat dat bij jou wel zo is?!
Laat ik proberen je wat verder te helpen. Dan wijs ik allereerst op het volgende. In antwoord op de vraag: “Waarom wordt u een christen genoemd?”, zegt de catechismus niet: omdat ik profeet en priester ben en de koninklijke strijd ken. Ik ben christen, omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus ben en deel heb aan Zijn zalving. Dat is het eerste en beslissend voor het antwoord op de vraag of ik echt christen ben of niet. Dat brengt vervolgens de roeping mee om dan ook de gestalte van Christus te vertonen in een profetisch, priesterlijk en koninklijk leven. Voor de vervulling van die roeping word ik echter niet terug geworpen op mezelf: zet ‘m op en doe je best! Delend in Christus’ zalving met de Heilige Geest, is het de Geest van Christus, Die dat in mij werkt. Hij vernieuwt me naar het evenbeeld van Christus. En dat is Hem uitstekend toe te vertrouwen. Dat mag ik van Hem vragen en verwachten. Niet op grond van iets in mijzelf, maar op grond van alles wat God mij heeft toegezegd in Zijn beloftewoord dat mij op naam gegeven is bij mijn doop. De grote vraag is dus niet: Weet ik van de goede strijd in mijn leven? Maar: Leeft in mijn hart het ware geloof in de Heere Jezus Christus? Heb ik Hem lief en nodig en kan ik niet meer zonder Hem, als Borg voor mijn schuld; als Zaligmaker van mijn zonde, als mijn Koning Die recht heeft op mijn hele leven? Wie op dergelijke vragen “ja” mag zeggen met zijn hart, hoeft de strijd niet te zoeken, maar wordt daar vanaf datzelfde moment in betrokken.
In de tweede plaats wijs ik op de concrete dingen die jij noemt (zwijgen als je spreken moet; genegeerd worden om je geloof). Dat zijn dingen die behoren bij wat ik in de preek noemde: “de strijd tegen het buitenland” (duivel,wereld, machten). Maar dat is niet het enige en bepaald ook niet het eerste en belangrijkste front. De strijd van het geloof is allereerst een “binnenlandse” strijd: tegen de zonde, als een macht die in mij woont. Mijn verdorven natuur, waarvan ik voor mijn bekering geen weet had, maar waarvan ik na mijn bekering leer belijden: Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde (Rom. 7:14). In die strijd lig ik maar al te vaak onder: ik ben nog niet zonder zonde. Dat maakt en houdt me klein en bepaalt me bij de noodzaak van het dagelijks schuilen bij het bloed van het Lam. En dat is het beste bewijs van het koninklijke leven en strijden: dat je telkens weer vlucht tot de Koning, Hem meer en meer nodig en lief krijgt. De goede strijd wordt gestreden op de knieën met het wapen van het gebed, dat pleit op Gods Woord en worstelt om de doorwerking van Gods Geest.
Voor een uitvoerig antwoord op je tweede vraag verwijs ik je graag naar vragen over Gods voorzienigheid en het lijden, die op Refoweb ongetwijfeld te vinden zijn. Mochten die je niet verder helpen, kom er dan gerust nog eens op terug. Het antwoord ligt in feite in de psalmregels, die je aanhaalde. Als God Zijn kinderen niet altijd behoedt VOOR ’s vijands macht en vreselijk woeden, dan heeft Hij daar Zijn wijze bedoelingen mee. Maar ook dan beschermt Hij hen wel IN ‘t heetst gevaar. En in dat vertrouwen leer ik dat niets, hoe verschrikkelijk ook, mij ooit zal kunnen scheiden van Gods liefde in Christus, Rom. 8: 31-39.
Ds. C. Westerink
Dit artikel is beantwoord door
Ds. C. Westerink
- Geboortedatum:11-11-1950
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Bennekom
- Status:Inactief