Roeping als predikant of tot de zending
Ds. J. Kot | Geen reacties | 08-01-2004| 00:00
Vraag
Ik heb een vraag over het krijgen/hebben van een roeping. Vaak wordt er gezegd/geschreven dat als je gelooft je de Heere mag dienen en een verlangen hebt het Evangelie te verkondigen, dat je moet blijven bidden en vragen of de Heere het zou willen bevestigen. Hoe moeten we dat zien in het licht van bijvoorbeeld Lukas 1, waar Zacharias bestraft wordt als hij nog om een extra teken vraagt? Wanneer mogen wij geloven dat de Heere ons roept als predikant of tot de zending? Pas als het enkele keren is bevestigd?
Antwoord
Op het eerste deel van de vraag zeg ik volmondig ja, vragen om bevestiging mag. Want het verlangen om het evangelie te verkondigen op zich is niet genoeg. Paulus zegt in 1 Tim. 3 vers 1 dat iemand die tot een opzieners ambt lust heeft, een voortreffelijk werk begeert. En dat is juist, maar dat wil nog niet zeggen dat ieder die daar lust toe heeft ook geroepen wordt om te gaan preken.
Als de Heilige Geest in je hart werkt en je iets leert kennen van de genade Gods in Christus, dan is het vanzelfsprekend dat je anderen die genade ook gunt. Dat ook aan anderen wilt doorgeven. Wat dat betreft zijn er ook genoeg vrouwen die begeren van Gods grote daden te spreken. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze tot het ambt geroepen worden. Om een ambt te vervullen is het wél nodig die genade Gods in Christus te kénnen en daarbij te weten dat God je tot het ambt roept. Bijzonder als het gaat om het ambt van predikant. Want -zegt Paulus in Romeinen 10 vers 15- hoe zullen zij prediken indien zij niet gezonden zijn. En in Hebreeën 5 staat dat niemand van zichzelf die eer aanneemt, maar die van God geroepen wordt. En die roeping gaat lang niet altijd, ja meestal zelfs niet, door een buitengewone inspraak van God. Daar moet je ook niet op zitten wachten. Maar de Heere komt wél met een innerlijke roeping, die hart overwinnend is.
Welnu, een predikant moet dus, als gezant van Christus, tot dat werk geroepen worden. En daarbij gaat het net als in het gewone leven, om gezant te kunnen zijn moet je aan bepaalde voorwaarden kunnen voldoen. Om gezant te kunnen zijn moet je burger zijn van het land dat je vertegenwoordigt, moet je ook een opdracht krijgen van hogerhand. En om die functie uit te kunnen oefenen wordt je dan ook een plaats aangewezen. Dat geldt ook van het Koninkrijk Gods. Echte gezanten van Christus, kunnen alleen maar mensen zijn die 1) door genade behoren tot het rijk van Christus. Mensen ook die 2) door God zelf worden aangewezen om gezant te zijn en op zijn tijd ook 3) een plaats toegewezen krijgen om de hen opgelegde taak te vervullen.
Bij de vraagsteller gaat het bijzonder om de eerste twee zaken, denk ik. Zaken die God je door een inwendige roeping bekend maakt. In dit verband wijst Wilhelmus á Brakel in zijn Redelijke Godsdienst op vijf zaken die je voor jezelf daarbij moet onderzoeken:
1) Weten wat het ambt inhoudt en wat het betekent gezant van Christus te zijn.
2) Weten dat je enige bekwaamheid hebt om dat ambt te vervullen. Dat houdt niet alleen in dat je thuis bent in Gods Woord, maar ook dat Gods Woord voor je geworden is een kracht Gods tot zaligheid, zodat je vanuit de schat des harten, oude en nieuwe dingen voortbrengende, ook anderen daarin kunt onderwijzen. Daarbij is vanzelfsprekend ook enige bekwaamheid nodig om die kennis aan anderen over te dragen, ook al zal ieder van Gods gezanten het van harte Paulus nazeggen: Wie is tot deze dingen bekwaam?
3) Een bijzondere liefde tot Christus om gedreven door die liefde ook anderen voor Hem te winnen. Niet alleen in de prediking, maar ook in het pastoraat.
4) Gewillig zijn om af te zien van aardse eer en goederen, ja zelfs schade te aanvaarden, om Christus wil. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer.
5) Een grote lust om in deze dingen bezig te zijn. Want als je er niet met heel je hart achter kunt staan, kun je beter schoenlapper worden.
Lees over al deze dingen het formulier voor bevestiging maar eens goed na! Wat betreft al deze zaken mag je de Heere vragen om bevestiging van wat Hij zelf in je hart gelegd heeft, gelovende dat Hij die roept ook getrouw is en waar je jezelf onbekwaam weet, ook tot dat werk bekwaam zal maken.
De vergelijking daarin met Zacharias gaat hier niet op. Zacharias stelde zijn vraag uit ongeloof. Heere, dat kan toch niet, want...! Waaráán zal ik dat weten? Bij Maria ligt het anders. Zij kan het wonder dat de engel haar vertelt niet bevatten, daarom vraagt ze méér licht. Maar ze zegt tegelijk: Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiedde naar uw woord. En bij dit alles -hoewel ik hartelijk hoop dat velen door God tot de bediening geroepen worden- moet je wel bedenken dat het beter is schóenmaker te zijn mét God, dan dominee ônder God. Lees de pastorale adviezen van Spurgeon er maar eens op na.
Van harte sterkte en wijsheid van boven.
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J. Kot
- Geboortedatum:14-01-1928
- Kerkelijke gezindte:Hersteld Hervormd
- Status:Inactief