(...) Ik heb geen berouw, want alleen als je oprecht berouw hebt zal het je verg...
Ds. W. van Weelden | Geen reacties | 20-09-2006| 00:00
Vraag
Ik ben jaren niet meer naar de kerk geweest. Heb me tegen alles verzet wat met het geloof te maken had. Door een gebeurtenis in mijn leven ben ik gaan inzien dat we niet onverzoend met God, door Christus, kunnen sterven. De HEERE heeft toen tot mij gesproken vanuit Zijn Woord. Ik ga nu graag naar de kerk en heb al een aantal keren gehad dat ik ergens voor gebeden heb en dat de HEERE daar vanuit Zijn Woord in de kerk op geantwoord heeft. Je zonden zijn toch pas vergeven als de HEERE Zich openbaart aan je? Dat je met je geloofsoog mag zien op Hem? Ik merk soms aan mezelf dat je al berust bij sommige teksten. Dat als je je tot God zal keren, Hij zich over je zal ontfermen en dat Hij mij Zijn Zoon zal openbaren te Zijner tijd, want dat is nog altijd de beste tijd. Mag dat? Ik besef dat ik al die jaren zonder God heb geleefd, van Hem af ben gekeerd en dat Hij mij weer op heeft gezocht. Maar ik vraag me soms af is het geen tijdgeloof en dan denk ik weer van: Ik heb geen berouw, want alleen als je oprecht berouw hebt zal het je vergeven worden. Hoe weet je nou of dat echt zo is? Met vriendelijke groet.
Antwoord
Tot de HEERE gebracht.
De vraagsteller geeft een persoonlijk getuigenis. Hij legt een aantal zaken heel indringend aan ons voor. Hij is jarenlang niet naar de kerk geweest. Het verzet tegen het geloof stond daar niet los van. Hier zien wij de waarheid dat wij in zaken van het geloof onszelf niet mee, maar tegen hebben. Dit te weten is een groot goed. Wanneer de Heere met Zijn Woord tot ons spreekt, dan vind hij bij ons geen medestander, maar een tegenstander. Daarnaast is hij gaan inzien dat we niet onverzoend met God kunnen sterven. Er was een gebeurtenis in zijn leven. Hij weidt daar verder niet over uit, maar het is duidelijk. “De HEERE heeft toen tot Mij gesproken vanuit Zijn Woord”. De HEERE heeft hem, zoals men vroeger zei, stil gezet.
Vervolgens geeft hij het getuigenis dat hij een vriend, een metgezel geworden is van hen, die de HEERE vrezen. Hij gaat naar Gods huis. En hij heeft gemerkt dat God een Hoorder der gebeden is. Onder de bediening van het Woord spreekt God tot het hart. Dit zijn allemaal hele tere dingen. Maar wij verblijden ons over de weg die de HEERE met een mens gaat. Stil gezet. Bij het Woord gebracht. In de gemeente een plaats ontvangen.
Maar dan komen de vragen. Want wij mensen hebben onszelf tegen. Is het allemaal wel echt? Hoe weet ik dat het geen tijdgeloof is? Is mijn berouw wel oprecht berouw? Zijn mijn zonden nu werkelijk vergeven of beeld ik het me maar in? Het zijn vragen, die het hart omploegen. Er blijft niets onaangeroerd. Het hele leven staat op het spel. Het is er op of er onder. Hoe weet ik het zeker?
De reformator Maarten Luther heeft in zijn leven met deze vragen geworsteld. Het is hem een grote zielennood gebleken. Hij zag de gerechtigheid Gods als een eisende gerechtigheid. Maar hoe meer hij in zijn eigen hart keek, hoe minder mogelijkheden hij bezat om aan Gods eisende gerechtigheid te voldoen. Het liep hem uit de hand. Hij kon er geen weg mee vinden. Hij kon vanuit zichzelf niet tot de HEERE gaan. De eis van gerechtigheid en heiligheid weerhield hem. Maar de HEERE heeft zich over Maarten ontfermt. Hij mocht vanuit Gods Woord ontdekken dat het niet om een eisende, maar om een schenkende gerechtigheid gaat. God schenkt wat Hij vraagt. Daarin ligt de ruimte voor het hart. Augustinus wist het al. “Mijn hart is onrustig in mij, totdat het rust vindt in U, o God!”
In deze lijn wil ik de vraagsteller antwoorden. Wanneer wij op onszelf zien, dan komen van de regen in de drup. Moeilijkheden en problemen. Dat is dan ook precies waar zijn moeiten en zorgen hem heenleiden. De vragen vallen over elkaar heen. Het eindigt met een hartenkreet: hoe weet je nou of dat echt zo is?
Maar moeten wij wel op onszelf zien? Moeten wij wel in het moeras van aanvechting en twijfel wegzinken? Het antwoord heeft hij/zij zelf al gegeven: De HEERE heeft toen tot mij gesproken vanuit Zijn Woord. Zo klinkt het zondag aan zondag vanaf de kansel: wij zoeken onze zaligheid buiten onszelf in Jezus Christus. Dit zoeken buiten onszelf moeten wij uiterst serieus nemen. Wanneer wij denken dat het zo exclusief niet is, dan komt er zand in de raderen. Het geestelijke leven dreigt verteerd te raken in de grote nood van de menselijke onmogelijkheid.
In de Schrift wordt hier heel duidelijk op gewezen. Ik wijs op de geschiedenis van de rijke jongeling. Hij leefde met de geboden Gods. Wat moet ik nog doen? Hij zag het in eigen hand. Maar Hij ging bedroefd heen. De discipelen echter raakten ontsteld. Als deze serieuze en goedbedoelende jongeman al weg gaat, wie kan dan zalig worden. En dan zegt de Heere Jezus niet dat het allemaal wel mee valt en dat ze vertrouwen moeten hebben en vooral moeten doorzetten. Niets van dit alles! Bij de mensen is het onmogelijk!
Dit is wat de vraagsteller op het hart gebonden heeft gekregen. Heel heilzaam! Bij de mensen, dus bij hem/haar is het onmogelijk! De scherpte van het evangelie is niet iets dat wij al te gemakkelijk accepteren. Wij willen graag nog een bijdrage in geloof of berouw. Maar de Heere Jezus snijdt het af: onmogelijk.
Maar het is niet het laatste woord. Het is een bevrijdend woord: “maar alle dingen zijn mogelijk bij God”. Het is een wonder van genade wanneer een mens gered wordt. Het is een wonder van ontferming dat een mens weten mag gered te zijn in het bloed van de Heere Jezus Christus. Het is voor de natuurlijke mens een hard gelag dat de mens niet tot zijn zaligheid bijdraagt. Het is echter voor de gelovige een uitnemende troost niets tot de eigen zaligheid te kunnen en daarmee ook te hoeven bijdragen. Want wat in onze handen ligt, kunnen wij verzondigen en vergooien. Maar wat in Gods hand ligt, is vast, veilig en geborgen.
Hoe weet ik nu of het echt zo is? De vraagsteller heeft de ervaring opgedaan dat er diepten in het mensenleven huizen. Diepten, die ontstellen. In de nood denkt men vaak: nu heb ik zoveel mee gemaakt, het kan eigenlijk niet erger. Maar dan blijkt het onwaar. Het kan wel degelijk moeilijker en zorgelijker. Maar waar houdt dat op? Wat is de diepste bodem waarop wij geworpen moeten worden? Antwoord: op God. Op God in Christus. Wanneer Hij het fundament van ons leven is, dan is ons leven op de rots gebouwd. Dan hebben wij van onszelf alles verloren, maar Hem overgehouden. En wie God overhoudt in het leven, houdt alles over. Het is als de gelijkenis aan het einde van de bergrede. Het huis op het zand kan de stormen niet doorstaan. Het valt. Maar het huis op de rots staat. Het trotseert alle geweld. Het staat vast. Zo is het met de mens, die op de Heere vertrouwt.
Wie op de HEERE vertrouwt, zal niet beschaamd uit komen.
Ds W. van Weelden
Dit artikel is beantwoord door
Ds. W. van Weelden
- Geboortedatum:13-11-1956
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Oud-Alblas
- Status:Actief