Eerst voor canoniek aangezien en later niet
Ds. J.J. Tigchelaar | Geen reacties | 30-08-2006| 00:00
Vraag
In Jozua 10:13 en 2 Samuel 1:18 wordt positief naar het “Boek des Oprechten” verwezen. Maar waarom is dit boek bij het samenstellen van de Canon dan niet in de Bijbel opgenomen? Dit geldt eveneens voor het "Boek van Henoch" waarmee alle schrijvers van het Nieuwe Testament vertrouwd waren. Men citeerde vrijelijk uit dit boek waaruit blijkt dat de gegevens hierin als volkomen geïnspireerd werden beschouwd. Zo schreef bijvoorbeeld Judas, één van Gods dienstknechten, over een profetie die door Henoch is uitgesproken. Deze profetie staat in hoofdstuk 1:9 van het Boek van Henoch vermeld en Judas moet hiermee bekend zijn geweest.
Bovendien blijkt uit historische bronnen overduidelijk dat het Boek van Henoch bij de eerste christenen de waarde bezat van een canoniek werk. Tevens maakten de apocriefe boeken zoals Tobit (die wel in de NBV zijn opgenomen) aanvankelijk deel uit van de eerste uitgaven van de Statenvertaling. Maar in de achttiende eeuw waren deze boeken plots uit de Bijbel verdwenen. Waarom werden deze boeken dan eerst voor canoniek aangezien en later ineens weer niet? Er is door de eeuwen heen zoveel “gesleuteld” aan de inhoud van de Bijbel, dat ik me afvraag of we wel over het (volledige) Woord van God beschikken.
Antwoord
1. Er wordt op minstens twee plaatsen in het Oude Testament verwezen naar het Boek des Oprechten. Waarom staat dat boek niet in de canon? De kanttekeningen bij de Statenvertaling zeggen hiervan: “Dit boek als meer andere historische boeken van dewelke in de Heilige Schrift mentie (=vermelding) gemaakt wordt, zijn nu niet meer voorhanden”. Dat geldt bijvoorbeeld ook van het “Boek van de Oorlogen van de Heere”, vermeld in Numeri 21:14. Na de uitgave van de Statenvertaling en tot nu toe zijn nog wel diverse oude boeken ontdekt, maar deze niet. Daarom kunnen ze niet in de canon staan. Klaar en duidelijk.
2. Het “Boek van Henoch”. In het Nieuwe Testament wordt Henoch éénmaal geciteerd, door de apostel Judas, en éénmaal genoemd, in Hebreeën 11:5. Dan gaat het mij echt te ver wanneer vraagsteller poneert dat alle schrijvers van het Nieuwe Testament met dit boek vertrouwd waren en er vrijelijk uit citeerden. Dat ze het zelfs al een canoniek werk beschouwden. Verre van dat. De Christelijke kerk heeft bij de vaststelling van de canon van het Oude Testament uiteindelijk dezelfde boeken opgenomen die ook door de Joden als canoniek zijn erkend. Noch bij de Joden noch bij de kerk behoort Henoch tot de canon. Zelfs niet bij de zogenoemde apocriefe of deutero-canonieke boeken. Ik kom daar verderop nog even op terug.
Lees ook:
3. Soms wordt door één van de schrijvers in onze canon ergens een niet-canoniek boek of auteur geciteerd. Maar dat betekent geenszins dat zo’n boek of schrijver als goddelijk geïnspireerd een plaats in onze bijbel behoort te krijgen. In Handelingen 17:28 citeert Paulus met instemming een uitlating van de heidense filosoof Aratus. Maar daardoor is Aratus niet gepromoveerd tot de “heilige mannen Gods”, genoemd in artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Ik raad de vraagsteller en andere belangstellenden ook aan hierover artikel 6 van deze geloofsbelijdenis te lezen.
4. Mogelijk is vraagsteller rooms-katholiek of heeft hij zich door rooms-katholieke literatuur laten oriënteren. De laatsten hebben namelijk een andere terminologie dan de protestantse kerken. Voor de duidelijkheid: Naast de 66 boeken van het Oude en Nieuwe Testament kennen de protestanten 12 apocriefe geschriften. Dezelfde 12 worden door de roomsen deutero-canoniek genoemd (=canoniek van de tweede soort). De boeken die de roomsen apocrief noemen zijn geschriften waarvan de oorsprong onbekend is of onder een valse naam werden geïntroduceerd. De protestanten noemen op hun beurt die geschriften “pseudo-epigrafen (=valse of namaak) wanneer ze pretenderen uit de tijd van het Oude Testament te zijn. Soortgelijke namaak-canonieke boeken met een gefingeerde Nieuw-Testamentisch inhoud noemen de protestanten antilegomena (=tegengeschriften). En daar zijn er heel veel van. O.a. het pas geleden ontdekte “Evangelie van Judas”.
5. Dan noemt de vraagsteller dat er in de eerste uitgaven van de Statenvertaling wel de apocriefe boeken zijn opgenomen. Dat is juist. Maar hij zit er behoorlijk naast wanneer hij schrijft dat die dus eerst wel voor canoniek werden aangezien. Ik beveel iedere belangstellende aan de uitgebreide inleiding voorafgaand aan de 12 apocriefe boeken aan het einde van de Statenvertaling na te lezen. Weet vraagsteller wel hoe de titel van die inleiding luidt? De vertalers en uitgevers van de Statenvertaling zetten er met duidelijke letters boven: “Waarschuwing aan de lezers van de apocriefe boeken”. In die inleiding maken ze een glashelder onderscheid tussen canonieke en apocriefe boeken. Uitgebreid tonen ze aan wat er allemaal mankeert aan de apocriefe geschriften. Ze noemen dat onder andere: “onware, ongerijmde, fabuleuse en tegenstrijdige zaken”. Op de Nationale Synode van Dordrecht 1618 had men begrijpelijk bedenkingen om die apocriefe boeken in de te vertalen Bijbel op te nemen. Om een aantal door hen aan het eind van de inleidende waarschuwing genoemde redenen hebben ze het toch gedaan. Ze zijn vertaald en opgenomen, niet tussen het Oude en Nieuwe Testament maar helemaal aan het eind.
6. Het is dus niet zo dat ze in latere uitgaven opeens werden weggelaten, omdat ze toch niet canoniek zouden blijken te zijn. De redenen dat ze eerst met tegenzin werden afgedrukt in de Statenvertalingen, bleken kennelijk in de achttiende en later eeuwen niet meer zo te gelden. Bijbeluitgaven voor de Lutherse en Anglicaanse kerken hebben deze apocriefe boeken nog wel, eveneens met een duidelijke waarschuwing. In Bijbeluitgaven voor de roomse kerk (inclusief de aparte uitgave van de NBV) staan deze 12 boeken als deutero-canonieke wel, soms ook met een speciale waarschuwing voor enige van de twaalf.
7. Met dat “gesleutel” uit de vraagstelling valt het dus wel erg hard mee. Integendeel, ik meen uit de geschiedenis van het ontstaan van de canon van Oude en Nieuwe Testament juist grote zorg en zorgvuldigheid te kunnen waarnemen. Binnen het bestek van dit antwoord kunnen we de vaststelling van de canon door de kerken niet behandelen.
We kunnen uit de Bijbel zoals die ons is overgeleverd niet alles over God weten (dat is voor ons mensen totaal onmogelijk), maar wel alles wat nodig is voor ons geloof en leven. Voor ons is dat het volledige Woord van God. Wie in een oorspronkelijke uitgave van de Statenvertaling de bovengenoemde zaken wil nalezen, moet vooral één pagina niet vergeten. Die is te lezen na het register en voor de tekst van Genesis. De titel luidt: “Vermaning tot onderzoek en betrachting der Heilige Schrift”. Neem en lees!
Putten, Ds. J. J. Tigchelaar
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J.J. Tigchelaar
- Geboortedatum:05-12-1931
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Putten
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Emeritus predikant en adviseur predikantenopleiding Church of Central Africa