Markus 13:14. Daar wordt gesproken over: Staande waar het niet hoort. Wat wordt ...
Ds. P. van der Kraan | Geen reacties | 07-08-2006| 00:00
Vraag
Antwoord
Je hebt vragen bij bepaalde gedeelten van Markus 13. Markus 13 bevat een zogenaamde eindtijdrede van de Heere Jezus die we ook bij Mattheus en Lukas vinden (zie de verwijzing in je Bijbel). Het is goed om die gedeelten naast Markus 13 te leggen. We zullen dat ook doen. Zo kan het ene evangelie soms het andere uitleggen en de ene tekst de andere, overeenkomstig de stelregel van de Reformatie dat de Schrift haar eigen uitlegster is (“Scriptura sui interpres”).
Verder is ook belangrijk te zien hoe de opbouw van deze eindtijdrede is. Het gedeelte waar jouw vraag over gaat behoort tot het vierde gedeelte. De indeling is als volgt:
Vers 1 - Een van de discipelen maakt Jezus attent op de schoonheid van de tempelgebouwen.
Vers 2 - Jezus reageert daarop met de totale verwoesting van de tempel aan te kondigen.
Vers 3 - Een bijzondere vraag van drie discipelen wanneer de eindtijd aanbreekt en het teken waarmee de eindtijd vergezeld gaat.
Vers 5 t/m 13 - Geeft een algemene tekening van de eindtijd.
Vers 14 t/m 23 - Grijpt terug op de voorspelling van de verwoesting van de tempel waarbij de hoofdzin de opdracht is om te vluchten op de bergen (de christenen hebben dat ook letterlijk gedaan toen Jeruzalem rond 68/69 belegerd werd door de Romeinen).
In vers 14 duidt Jezus de verwoesting aan met woorden, ontleend aan de profetie van Daniël (9:27). Het gaat niet alleen over verwoesting, maar ook de gruwel die daarmee gepaard gaat. Let op: het betreft de verwoesting van de tempel. En in de tempel mocht niets gruwelijks zijn. Alles wat de Heere een gruwel was, mocht in de tempel niet komen. Nu is niet alleen sprake van verwoesting, maar die verwoesting zal ermee gepaard gaan dat er gruwel gebracht wordt in de heilige plaats. M.a.w. er is niet alleen sprake van verwoesting, maar ook van ontheiliging, schending van het heilige. En die gruwel hoort niet in de tempel, in het heiligdom dat geheiligd is aan God en Zijn dienst (zie ook de kanttekening bij deze tekst). Maar nu staat die gruwel er zelfs. Met andere woorden: de gruwel die ontreinigt en niet thuis hoort in de tempel, is duidelijk en demonstratief aanwezig, beheerst de heilige plaats en verontreinigt die in hoge mate. De woorden “staande waar het niet hoort” hebben dus niets met de woorden van Daniël te maken, maar met de gruwel die niet thuishoort in de tempel, maar desondanks de heilige plaats zal beheersen en ontheiligen. Dat geeft de inkleuring van de verwoesting een heel schrille kleur. Het is meer dan verwoesting alleen. Het is ontwijding van wat voor elke jood het allerheiligste is. In Matth. 24:15 staat het precies zo: de gruwel der verwoesting, waarvan Daniël spreekt, “staat in de heilige plaats” ( = tempel). De uitdrukking “de heilige plaats” is in Markus dus weergegeven met de woorden: “waar het niet hoort.”
Vers 20 - “dagen verkort...” Ook dit vers behoort tot het gedeelte van de eindtijdrede die samenhangt met de verwoesting van Jeruzalem. Hoe moeten we deze uitdrukking verstaan? Er staat niet dat God de tijd inkort, maar de dagen verkort. De dagen waarover Jezus het heeft, zijn dagen vol verdrukking en verwoesting van Jeruzalem en zijn inwoners. De dagen van de verdrukking worden door de Heere korter gemaakt. Je kunt zeggen: God houdt Zijn vijanden (met op de achtergrond de duivel) in, zodat zij zich niet totaal kunnen uitleven in hun vijandschap tegen God en Zijn volk zodat alle mensen omkomen (zie de uitdrukking: “geen vlees - = geen mens - zou behouden worden” zie ook de kanttekening bij deze tekst). Vergelijk het met de holocaust. Als God geen halt had toegeroepen aan de macht van Hitler, zouden alle joden zijn uitgeroeid. Dat wil de duivel wel (te beginnen in Egypte), maar toch kan en mag dat niet gebeuren, want dan kan de Heere Zijn plannen met Israël niet uitvoeren en Zijn beloften voor dat volk niet waar maken (Romeinen 9-11). De Heere zal er Zelf voor zorgen dat er van het joodse volk zullen blijven bestaan, zodat het niet geheel en al zal uitgeroeid worden. Dan kunnen er kinderen geboren worden (de joden zeggen nog steeds: wie een kind redt, heeft een heel volk gered) en daaruit de uitverkorenen tot geloof en bekering gebracht worden en zo kan God Zijn beloften voor en aan Israël in de eindtijd vervullen.
Dit is letterlijk waar geworden. Er zijn zoveel joden in Jeruzalem gedood dat de Romeinse soldaten tot hun enkels liepen in het bloed van vermoorde mensen. Die probeerden te vluchten uit de stad werden gevangen genomen en aan kruisen in de wijde omgeving van Jeruzalem gehangen en stierven daaraan een vreselijke dood. Dat waren er zoveel dat Flavius Jozefus in zijn Geschiedenis van het joodse volk schrijft dat er in de wijde omtrek van Jeruzalem geen hout of boom meer te vinden was. En de mensen die al deze gruwelen overleefden, werden op de slavenmarkten verkocht.
Hoewel ook dit gedeelte geldt voor Israël van toen (en ook van nu - wat actueel in de huidige crisis!), kan hieruit wel deze toepassing worden gemaakt dat de Heere door alle verdrukking heen mensen in het leven zal sparen opdat kinderen geboren worden en daaruit Zijn kerk gebouwd wordt en er zo een volk zal zijn dat op de dag van Zijn wederkomst de koning tegemoet zal gaan. Dat doet Hij door de duivel en zijn handlangers te binden. Dat is bedoeld met het inkorten van de dagen der verdrukking.
Als je met deze kennis in je achterhoofd dit gedeelte nog eens leest, blijkt hoe aannemelijk deze verklaring is. 't Belangrijkste is echter niet dat onze nieuwsgierigheid bevredigt is (al mag je altijd speuren naar de betekenis van de woorden van de schrift), maar dat je door genade mag weten te behoren tot degenen aan wie God Zijn belofte waar zal maken.
Ds. P. van der Kraan
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P. van der Kraan
- Geboortedatum:06-02-1948
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Arnemuiden
- Status:Actief