God de Zoon zowel Erfgenaam als Erflater

prof. dr. M.J. Paul | Geen reacties | 24-10-2024| 12:49

Vraag

Waarom wordt de Zoon in Hebreeën 1:2 “Erfgenaam” genoemd? Voor een Erfgenaam is de dood van de Testamentmaker nodig (volgens Hebreeën 9: 16-17). Maar van Wie erft de Zoon dan? Bedoelt de schrijver dat Jezus gestorven is en dat door Zijn dood God gestorven is en dat Zijn Zoon een erfenis ontvangt? Maar dan zijn Erfgenaam en Erflater dus Dezelfde? En: de Goddelijke natuur van Jezus is niet gestorven toch? Kunt u deze tekst uitleggen? En als Christus de Erfgenaam is, wat erft Hij dan? Want in 1 Korinthe 15:28 staat dat Jezus het Koningschap juist aan de Vader teruggeeft.

ADVERTORIAL

De zorgverzekeringen van Care4Life

Waarom overstappen naar de Care4Life zorgverzekering? Lees hier over onze principiële uitsluitingen.

U bent al verzekerd vanaf € 149,10 per maand.

De zorgverzekeringen van Care4Life

Antwoord

Beste vraagsteller,

In feite vraag je naar de betekenis van drie Bijbelgedeelten (Hebreeën 1 en 9 en 1 Korinthe 15). Voor de uitleg is het van belang eerst de eigen contexten te bekijken. Eenzelfde woord heeft niet overal dezelfde betekenis. Als we alleen de concordantie gebruiken, kunnen we in verwarring raken. Het is nodig om de gedachtegang van de schrijvers na te gaan om te bezien hoe zij een woord gebruiken.

Laten we beginnen met Hebreeën 1. Jezus Christus is niet alleen de Zoon van God (Hebreeën 1:1), maar ook de erfgenaam van alle dingen (Hebreeën 1:2; vgl. Romeinen 8:17; Galaten 4:7). De uitdrukking “Hij heeft gemaakt/gesteld” geeft aan dat het om een éénmalige gebeurtenis in het verleden gaat. Uit het gebruik van het woord “erfgenaam” hier en “erfdeel” in vers 4 en uit de hele context (Hebreeën 1:3,13; 2:7-9) is duidelijk dat het moment van de verhoging van de Zoon na de hemelvaart bedoeld is. De gedachte van de “erfgenaam” herinnert aan Psalm 2:8: ‘‘Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit” (vgl. Hebreeën 1:5). Daar wordt al duidelijk dat de aanspraken van de Zoon veel ruimer zijn dan alleen het koningschap over Israël. Ook blijkt dat het woord “erfgenaam” hier algemener is dan de ontvanger van een nalatenschap.

In de tweede tekst, Hebreeën 9, komen andere aspecten naar voren. In de verzen 15-17 wordt het woord “diathēkē” in twee betekenissen gebruikt. In vers 15 gaat het om “verbond”, in de verzen 16 en 17 om de betekenis “testament”. Een verbond kon niet zonder bloed (dood van een offerdier) worden ingewijd (vgl. Hebreeën 9 vers 18; Genesis 15:8-10; Exodus 24:6-8). Dit wordt nog eens geïllustreerd aan de betekenis “testament”. Immers, ook dat wordt pas van kracht na de dood van de erflater (vers 17). Het offer van Christus (vers 14) wordt in dit vers bezien vanuit twee aspecten; ten eerste als inwijding (bekrachtiging) van een “nieuw verbond” en vervolgens “tot verlossing van overtredingen” (vgl. vers 12).

Christus is hier de (be)middelaar van het verbond: zowel Degene die op de naleving van het nieuwe verbond toeziet, als het Offer waardoor het wordt bekrachtigd. Doel van deze verlossing is “opdat de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis ontvangen zouden.” Hier wordt het offer op Golgotha bedoeld.

Het is niet juist om te zeggen dat God de Vader gestorven is en dat Jezus hierdoor een erfenis ontvangt. Voor de beeldspraak moeten we zorgvuldig letten op het verband waarin een uitspraak gedaan wordt. Door Jezus’ dood ontvangt Hij een rijke beloning en de gelovigen mogen daarin delen.

Ten derde 1 Korinthe 15:20-28. Daar komt het grote belang van de opstanding van Jezus uit de dood naar voren. Door Zijn opstanding is ook de opstanding van de gelovigen mogelijk en de toekomst dat zij het eeuwige leven ontvangen. Bij de wederkomst zullen de dan levende gelovigen en zij die reeds eerder in de Heere gestorven zijn, lichamelijk worden opgewekt.

Het “einde” wordt gemarkeerd door twee gebeurtenissen, namelijk “wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overgeeft” en “wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht tenietgedaan zal hebben.” Deze onderwerping aan God de Vader en uitroeiing van alle anti-goddelijke machten en krachten moeten eerst gebeuren. De teruggave van het koningschap aan de Vader is begrijpelijk, omdat deze heerschappij tijdelijk door de Vader aan de Zoon is geschonken (Handelingen 2:33-35; Hebreeën 1:13 “totdat”).

De beide markeringen van het einde, namelijk het uitroeien van iedere vijand door Christus en daarna de overdracht van de heerschappij aan God de Vader, zijn ontleend aan Psalm 110:1. De Messias zal niet eerder stoppen met regeren, dan nadat Hij ook de laatste vijand, de dood, heeft vernietigd.

Paulus komt nu tot het hoogtepunt van zijn onderwijs over de noodzaak van een lichamelijke opstanding. God de Vader zal straks de absolute heerschappij hebben en Zijn heilsplan om al het geschapene tot harmonie en volmaaktheid te brengen (Kolossenzen 1:20), zal dan zijn voltooid. Opvallend is het woordgebruik rond het werkwoord “onderwerpen” driemaal in vers 27 en driemaal in vers 28. Het is duidelijk dat Paulus iedere keer verwijst naar Psalm 8:7 (“U hebt alles onderworpen...”). Wanneer alle dingen, dus ook de dood, aan Christus zijn onderworpen, is Zijn opdracht voltooid. Dan zal ook de Zoon Zichzelf onderwerpen aan Degene die Hem alles onderworpen heeft, namelijk God de Vader. Deze onderwerping geschiedt geheel vrijwillig. Het gaat er niet om dat de Zoon Zijn goddelijke waardigheid opgeeft, maar de taak van de Heere Jezus als heilsmiddelaar en onderwerper van alle machten is dan voltooid en daarom treedt Hij uit deze positie terug.

Terug naar de vraag: in zekere zin is Jezus inderdaad zowel de Erfgenaam als de Erflater, afhankelijk van het verband waarin Hij genoemd wordt. Hij is op Golgotha gestorven, maar dat betreft alleen Zijn menselijke positie. Hij blijft ook dan de goddelijke natuur houden. Hij erft/ontvangt een heerlijke positie, samen met de vele gelovigen. Zijn taak en positie wijzigen, totdat uiteindelijk God plan helemaal gerealiseerd is en Hij alles in allen zal zijn (1 Korinthe 15:28).

Voor de beantwoording heb ik gebruik gemaakt van Gijs van den Brink e.a., “e-Bijbelcommentaar 1 Korintiërs en Hebreeën”, StudieBijbel NT. online.studiebijbel.nl 

Prof. dr. M. J. Paul

Dit artikel is beantwoord door

prof. dr. M.J. Paul

  • Geboortedatum:
    13-03-1955
  • Kerkelijke gezindte:
    PKN (Hervormd)
  • Woon/standplaats:
    Oegstgeest
  • Status:
    Actief
271 artikelen
prof. dr. M.J. Paul

Bijzonderheden:

-Eindredacteur Studiebijbel OT
-Senior docent Oude Testament (CHE)
-Deeltijd hoogleraar OT te Leuven (B)
-Directeur-bestuurder THGB

Bekijk ook:


Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Geen reacties
Je kunt niet (meer) reageren op dit bericht. De reactiemogelijkheid is niet geactiveerd of de uiterste reactietermijn van 1 maand is verstreken.

Terug in de tijd

Ik ben verliefd op een jongen van 24, ben zelf 16

Ik ben verliefd op een jongen van 24, ben zelf 16, maar m'n ouders vinden het niet goed dat we verkering hebben. Wacht maar tot je 18e, zeggen ze dan. Maar moeten we dan zolang wachten? Dat kan ik nie...
Geen reacties
24-10-2005

Hoe passen de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Romeinenbrief in elkaar? En op welke wijze kan/moet dit in het leven van de gelovige beoefend worden? (...)

Hoe passen de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Romeinenbrief in elkaar? En op welke wijze kan/moet dit in het leven van de gelovige beoefend worden? Wat is de relatie met bijvoorbeeld Hebr. 10-12? Waar i...
Geen reacties
24-10-2008

De waarheid in pacht

Mijn ouders zijn van mening dat alleen mensen uit PKN (GB), HHK, GG, OGG en GGiN bekeerd kunnen zijn, omdat een ander kerkverband de juiste boodschap niet laat horen als je God echt kent. Ik heb het h...
11 reacties
24-10-2014
website-ontwikkeling door webdevelopment by Accendis
design website door design website by Mooimerk
hosting website door hosting website by STH Automatisering