Volharding van de heiligen en de afgehouwen takken
Ds. P.D.J. Buijs | 4 reacties | 21-12-2023| 10:30
Vraag
Een boeiende maar ook uitdagende passage in de Bijbel vind ik Romeinen 11. Hierin zit veel stof tot nadenken, maar hetgeen waar ik een vraag over heb betreft vooral de verzen 21 en 22. Ik heb hier ook de kanttekeningen van zowel de Statenvertaling als de HSV-studiebijbel bij genomen, maar die verhelderen het niet echt. Dit stuk lijkt te schuren met onze doctrines over de volharding van de heiligen, ofwel de doctrine dat iemand die wedergeboren is niet kan afvallen van het geloof. Ik geloof dat onze doctrine waar is, maar ik kan deze verzen uit Romeinen 11 hier moeilijk mee harmoniseren.
Paulus schrijft aan christenen -de gemeente uit Rome- die hij in hoofdstuk 1 “geliefden van God en geroepen heiligen” noemt, dat zij niet moeten roemen tegenover de joden wegens hun ongeloof omdat "het ook mogelijk is dat hij u niet spaart… anders zult ook u afgehouwen worden.” Dit lijkt te schuren met onze doctrine. Zij -de wilde takken- zijn geënt (door God), oftewel ze hebben deel aan de zaligheid en de beloften (Efeze 2:19). Hoe zouden zij dan nog afgehouwen kunnen worden? Immers, wij belijden dat iemand die een zaligmakend geloof heeft niet kan afvallen, want God laat niet los het werk dat Zijn hand begon. In de HSV-studiebijbel zegt men: "Vrees is gepast want God spaart niemand die niet blijft geloven. Toch moeten ze wel volharden in het geloof. Anders zullen zij ook als ongelovigen geoordeeld worden." Maar wij belijden juist dat de heiligen in Gods voorzienigheid zullen volharden in het geloof en niet zullen afvallen. Waarom brengt de Schrift en de kanttekening dan het beeld dat die mogelijkheid van afvallen en niet volharden wel degelijk bestaat?
Bij andere passages over afvallen van het geloof kun je nog opmerken dat men niet een zaligmakend geloof had, maar bijvoorbeeld een tijdgeloof of wondergeloof. In Romeinen 11 echter spreekt Paulus toch echt over ware gelovigen. Zij zijn immers geënt op de olijfboom en hebben deel aan de wortel en de vettigheid.
Antwoord
Beste lezer,
Het is een boeiende en belangrijke vraag die hier aan de orde komt. Soms lijkt het zo te zijn dat de ene Bijbeltekst de andere tegenspreekt. Ja zelfs, dat een belangrijk onderdeel van de Bijbelse leer (in dit geval: de volharding van de gelovigen tot het einde toe) onderuit wordt gehaald door Bijbelteksten die een andere kant op lijken te wijzen. Toch zal dat nooit zo zijn. De Heilige Geest is immers de Auteur van de Bijbel en het is onmogelijk dat Hij Zichzelf zou tegenspreken.
In de regel heeft een ogenschijnlijke tegenstelling te maken met de context waarin een tekst of Bijbelgedeelte staat. Om een voorbeeld te noemen: het verschil in accent tussen Paulus en Jakobus op het punt van de rechtvaardiging. Dat is te verklaren uit de achtergrond. In Rome en zeker ook bij de Galaten had Paulus te maken met christenen die meenden dat ze op zijn minst voor een deel de werken van de wet nodig hadden om gerechtvaardigd te worden. Dan zegt de apostel: nee. Je wordt alleen gerechtvaardigd door het geloof, op grond van het volbrachte werk van Christus, zonder de werken van de wet.
Jakobus had te maken met mensen die dachten: ik ben ‘binnen’ door het geloof, en mijn werken doen er niet toe. En dat vertaalde zich in een levenspraktijk waar de naaste de dupe van werd. Dan zegt Jakobus: ho, denk erom: een levend geloof uit zich in werken. Die werken zijn dus de proef op de som om te weten of je wel een echt geloof hebt. Het front bepaalt dus het accent.
Nu, zo zullen we ook goed moeten zien tegen welk front Paulus in Romeinen 11 spreekt. Hij getuigt van het grote wonder van genade dat heidenen geënt zijn op de olijfboom Israël. Door het geloof alleen! Aan de andere kant zijn er natuurlijke takken (Joden) door ongeloof afgerukt. Welk gevaar liepen nu de heidenen die tot het geloof waren gekomen? Om zich boven die afgekapte takken te gaan verheffen: kijk mij eens, ik gelóóf tenminste! (Romeinen 11 vers 18). Daar komt de hoogmoed om de hoek kijken.
Dat blijkt ook uit een klein, maar niet onbelangrijk trekje in Romeinen 11 vers 19. Terwijl het in het Griekse taaleigen niet per se nodig is om het persoonlijk voornaamwoord te noemen, gebeurt dat in vers 19 wel met nadruk: opdat ik zou worden geënt. Daar spreekt een groot ego. Zodra dat om de hoek komt kijken, ga je je verheffen op de genade die je ontvangen hebt. En dat is zonde. Vandaar dat de apostel oproept: heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees. Zodra ik mijzelf verhef ben ik van de eenvoud van het geloof af. Dan is mijn zekerheid een valse zekerheid, want ik bouw op mijzelf. Daar waarschuwt de apostel indringend voor. Zekerheid is alleen maar zekerheid als het gelóófszekerheid is. In dat kader staat de waarschuwing: “Want als God de natuurlijke takken (Israëlieten) niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart” (Romeinen 11 vers 21).
Een christendom dat lui, vadsig, hoogmoedig en zelfverzekerd is geworden lijdt aan ‘christendommelijkheid’. Daar is geen goed garen mee te spinnen en geen goed woord over te zeggen. Om niet in te dommelen, hebben Gods kinderen dit ‘schot voor de boeg’ steeds weer nodig. Niet om hen onzeker te maken over hun zaligheid -alsof het nog maar de vraag is of ze de eindstreep halen- maar om hen bij de les te houden.
Denk aan de woorden van de Heere Jezus in Johannes 15:4: “Blijf in Mij.” Dat vraagt activiteit, een voortdurend zoeken van de omgang met de Heere, een ootmoedige levenshouding. In dat kader zullen we ook de woorden uit Spreuken 28:14 moeten zien: “Welzalig is een mens die voortdurend vreest (diep ontzag heeft voor de HEERE), maar wie zijn hart verhardt, valt in het kwaad.” Zou dat het niet bij de discipelen zijn geweest toen de Heere Jezus hen openbaarde dat één van hen Hem zou verraden? Dan zeggen ze: “Ik ben het toch niet, Heere?” (Matt. 26:22).
De zekerheid van de volharding is niet de houding van de happy few die triomfantelijk zeggen: dat zal mij nooit overkomen. Maar de ootmoedige houding van een mens die bang is voor zichzelf en daarom voortdurend bidt: “Houd Gij mijn handen beide met kracht omvat; wees Gij mijn vast geleide op ’t smalle pad.”
Ter verdere overdenking: Dordtse Leerregels hoofdstuk 5, artikel 4-7.
Met een hartelijke groet en zegenwens,
Ds. P. D. J. Buijs
Dit artikel is beantwoord door
Ds. P.D.J. Buijs
- Geboortedatum:02-11-1961
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Nunspeet
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Bekijk ook:
Dit panellid heeft meerdere artikelen geschreven
Dit gebeurd van ‘onderuit’ maar ook door herders en leraren die hout, hooi en stoppelen bouwen op het Fundament. De Heere kan ook een geest der dwaling zenden omdat de leugen geloofd wordt… Omdat het Woord verworpen wordt. Op een lichte manier of op een zware manier.
Van ‘boven af: Leraars die niet de volle Christus prediken. Die een halve Bijbel hebben en zelf de beloften van Christus niet geloven. Die met preken nepvechten… in de lucht slaan. Die niet één doel hebben: De gemeente als een reine maagd aan één Man voor te stellen maar andere doelen… Om de gemeente aan zichzelf te binden, hun eigen hachje hier op aarde veilig stellen, aan een kerkverband te binden of aan (het eigene van) een bepaalde leer te binden.
Vanuit de gemeente: Door een slordige wandel, hoogmoed, ongeloof en ongehoorzaamheid van gemeenteleden. Kijk naar de brieven van de 7 gemeenten in Openbaringen 2 en 3. Daar word soms onderscheid gemaakt binnen de gemeentes. En soms niet. Daar zegt de Heere dat Hij de kandelaar zal wegnemen uit een gemeente als die zich niet bekeerd. Dat heeft gevolgen voor volgende generaties.
Individuele gekochte en aangenomen kinderen zullen vastgehouden worden door een Drie-enig God. Door recht. (Johannes 17) Maar het maakt wel uit of je in ongeloof, dwaling en/of ongehoorzaamheid leeft. Of je in het donker leeft of veel vruchten mag dragen. Hoe spreek je met anderen? Trekken we elkaar mee in de zonde van het ongeloof en de moedeloosheid of juist wereldgezindheid? Of mag je de HEERE sterkte en eer geven? Wordt Hij werkelijk van ond aangebeden en geloofd dat Hij onze weerpartij zal vertreden? Of is dat te hoog? Is er plek voor de Gezalfde van de Vader? Die aan Zijn Vader en het Rijk verbonden is? Of zit je vast in de godsdienstige strikken van je eigen hart en de duivel? Alles omdraaien. Hoogmoedig in je ootmoed of leeg in je blij zijn. Of… neerkijken op het oude bondsvolk Israël. Dat alles heeft gevolgen voor je eigen leven, voor je omgeving, voor je gemeente en voor je land!
De dagen der duisternis zijn vele? Staat dat er echt zoals het gebruikt wordt? Het hoeft niet. Stop met papegaaien! Wie heeft je betoverd? En kun je twee heren blijven dienen? De wereld en Christus? Of nog een andere: Moet je zelf aan de slag met de heiligmaking nadat je geloofd hebt? En we zeggen wel veel maar verstaan we echt wat we zeggen? Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast. De HEERE is zo goed! De volkomen Gave van de Vader zegt: Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben…
Johannes 10:10-11 / STV
10 De dief komt niet,¹⁹ dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.²⁰11 Ik ben de goede Herder; de goede²¹ herder stelt zijn leven voor de schapen.²²
2Petrus 1:3 / STV
3 Gelijk ons Zijn Goddelijke¹³ kracht alles, wat tot het leven en¹⁴ de godzaligheid¹⁵ behoort, geschonken heeft,¹⁶ door de kennis Desgenen, Die ons¹⁷ geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd;¹⁸
Daarom… als Hij beloofd ons te dienen zouden we dan niet aan de Behouder van het Lichaam hangen om Zijn Eigen beloften? Hij zegt blijft in Mij. Ben je IN Hem? Of heb je jezelf tegen Hem aangeplakt? En draag je vruchten omdat de levende Heere Jezus daar voor zorgt? Of ben je zelf vruchten aan het produceren en wil je de Heilige Geest daarvoor gebruiken als een soort gereedschap?
Het argument 'niemand zal ze uit Mijn hand rukken' vind ik niet sterk, omdat men wel zelf uit die hand zou kunnen stappen wanneer men dat zelf (dus niet alleen satan)echt wil.
Er staat nog iets achter in die tekst:
Filippenzen 2:12-13 / STV
12 Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt,⁴⁶ niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs⁴⁷ zaligheid met vreze en beven:⁴⁸13 Want het is God, Die in u werkt⁴⁹ beide het willen⁵⁰ en het werken,⁵¹ naar Zijn welbehagen.⁵²
In 2 Petrus 1 gaat het over je roeping en verkiezing vastmaken. Door vruchtbaar te zijn en op te wassen in de kennis van onze Heere Jezus Christus.
Dat weet Petrus: want hij is op het Fundament gebouwd. De Rots waarop Jezus Zelf Zijn(!) gemeente bouwt en Zelf Zijn(!) gemeente bewaard. Een geopenbaarde Rots. Niet door mensen maar door de Vader. De levende God.