Bijbelstudie Johannes 2
Ds. J.A.J. Pater | Geen reacties | 08-09-2023| 13:10
Vraag
Naar aanleiding van een bijbelstudie heb ik een aantal vragen omtrent de tempelreiniging in Johannes 2.
Ten eerste wordt hier geschreven dat Jezus spreekt over het afbreken en opbouwen van de tempel in drie dagen, wat gaat over Zijn lichaam. Daar staat achter: "Toen hij dan uit de doden was opgewekt, herinnerden Zijn discipelen zich..." Het gaat dus eerst over wat er nog moet gaan gebeuren in het Johannesevangelie, namelijk Zijn dood en opstanding. Maar vervolgens wordt er gerefereerd aan Zijn opstanding, alsof het al gebeurd is. Hoe moet ik dit zien? De evangeliën zijn toch in dezelfde tijd geschreven?
Een aantal verzen daarna gaat het over het Pascha en hoe mensen in Zijn naam geloofden door de tekenen, maar dat Hij Zichzelf aan hen niet toevertrouwde omdat Hij hen kende en Hij het niet nodig had dat iemand van de mens getuigde. Ik snap dat stukje niet zo goed. Misschien heeft u wat antwoorden?
Antwoord
Beste vraagsteller,
Je eerste vraag gaat over het tijdstip van de tempelreiniging, het tijdstip van Christus' dood en opstanding, het tijdstip waarop de discipelen de woorden van Jezus begrepen en het tijdstip waarop Johannes zijn Evangelie schreef.
Op het moment dat Jezus de tempel reinigde, sprak Hij over het afbreken en opbouwen van de tempel. Johannes geeft aan dat Hij daarmee op dat moment Zijn dood en opstanding heeft voorzegd. Maar op het moment dat Johannes zijn Evangelie schrijft is heeft Zijn dood en opstanding al plaatsgevonden. Johannes geeft dus een toelichting achteraf op de woorden van de Heere Jezus. Hij geeft aan dat de discipelen na de dood en opstanding van de Heere Jezus zijn woorden over afbreken en opbouwen van de tempel pas begrepen.
Je tweede vraag gaat over mensen die geloofden door de tekenen en de Heere Jezus die Zichzelf niet aan hen toevertrouwde. In het Grieks wordt voor het geloven van de mensen en voor het Zichzelf aan hen toevertrouwen hetzelfde werkwoord gebruikt, hoewel in een iets andere vorm. Er is bij deze mensen een vorm van geloof maar niet het ware en zaligmakende geloof. En de Heere Jezus weet dat. Hij kent alle mensen. Hij weet precies wat er in het hart van mensen leeft. Niemand hoeft Hem dat te vertellen.
De Heere Jezus had op goede gronden (omdat Hij wist hoe het bij hen van binnen lag) geen vertrouwen in hun vertrouwen in Hem. Daarom kon Hij Zichzelf aan hen niet toevertrouwen.
Hoewel deze mensen op een bepaalde manier in de Heere Jezus geloofden, schonk Hij Zichzelf toch niet aan hen weg en ontvingen zij Hem niet door hun geloof. Hun geloof was niet het ware geloof. Maar een teken-geloof.
De Heere Jezus wist wat er in de mens was, zo luiden de laatste woorden van hoofdstuk 2. Het volgende hoofdstuk begint dan met: "En er was een mens uit de Farizeeën." Het gaat dan over Nicodemus, die met mooie woorden tot de Heere Jezus komt. Ook Nicodemus had een bepaald geloof in de Heere Jezus. Hij geloofde dat de Heere Jezus een Leraar van God was. Maar toch was ook dat niet het ware geloof. Het was een geloof zonder wedergeboorte. Daarom drukt de Heere Jezus Nicodemus met klem op het hart dat hij wederom geboren moet worden.
Al met al is het een zeer indringend gedeelte uit het Johannesevangelie. Het stelt ons voor de vraag of ons geloof het ware geloof is en of de Heere Jezus Zichzelf aan ons heeft toevertrouwd.
Het gaat om dat geloof dat de Heere Jezus verderop in hoofdstuk drie beschrijft. Het geloof waarbij je als een ter dood veroordeelde je ogen richt op het kruis, zoals de Israëlieten keken naar de slang in de woestijn. Zie jij zo op Hem?
Ds. J. A. J. Pater
Dit artikel is beantwoord door
Ds. J.A.J. Pater
- Geboortedatum:09-11-1976
- Kerkelijke gezindte:PKN (Hervormd)
- Woon/standplaats:Doornspijk
- Status:Actief