Kosmologisch godsbewijs
dr. ir. Wim de Jong | Geen reacties | 01-02-2023| 12:46
Vraag
Ik heb een vraag over de speciale relativiteitstheorie (SR) en de Borde-Guth-Vilenkin theorie (BGV). De SR stelt dat niets sneller kan gaan dan het licht, dat tijd relatief is ten opzichte van de waarnemer en dat de snelheid van het licht voor iedereen overal constant is. De BGV stelt dat alle uitdijende universums een absoluut beginpunt moeten hebben. Dr. William Lane Craig en dr. Stephen Meyer stellen dat je met de BGV kunt aantonen dat een universum niet oneindig terug in de tijd kan, omdat je de lichtsnelheid volgens de SR niet kan inhalen.
Ik probeer dit te begrijpen. De lichtsnelheid is constant en niet in te halen en wie terug in de tijd gaat, komt op een punt waarop de lichtsnelheid zou moeten worden ingehaald. Dit zou op een absoluut begin wijzen. Dit is de uitleg van de BGV zoals dr. Craig en dr. Meyer die gebruiken en die dr. Vilenkin zelf per mail aan dr. Craig bevestigd heeft:
Mijn vragen:
1. Hoe bewijst de BGV een begin van het universum?
2. Wat hebben de snelheid van het licht en SR er in specifiek de BGV theorie mee te maken?
3. Waarom zou het voorkomen dat je de snelheid van het licht kunt bereiken duiden op een absoluut begin van het universum zoals dr. Craig betoogt? (zie video onder en 'Misrepresenting the Borde-Guth-Vilenkin Theorem'.)
Antwoord
Beste vragensteller,
Volgens sommige verdedigers van het christelijk geloof kan als volgt bewezen worden dat God bestaat:
1. Alles wat begonnen is te bestaan heeft een oorzaak;
2. Het universum is eens begonnen te bestaan.
Uit (1) en (2) volgt: Het universum heeft een oorzaak (= God ).
De moderne kosmologie verklaart het bestaan van het universum met de Big Bang theorie, die stelt dat alle materie 14 miljard jaar geleden samengebald was in 1 punt ter grootte van een knikker. Die knikker is ontploft en daaruit zijn de miljarden melkwegstelsels, gaswolken, sterren en planeten ontstaan. Het heelal heeft dus volgens de kosmologie een duidelijk begin. De kosmologie bewijst dus het bestaan van God.
Naturalisten en atheïsten hebben dit godsbewijs (het cosmological argument) aangevallen, door te stellen dat het exacte begin niet bepaald kan worden en dat er daarom geen begin is.
Wetenschappers als dr. William Lane Craig en dr. Stephen Meyer hebben vervolgens de binnen de kosmologie geaccepteerde Borde-Guth-Vilenkin theorie in stelling gebracht. Uit deze theorie volgt dat er wel degelijk een ruimte-tijd-grens is waarna de Big Bang plaatsgevonden moet hebben en dat er dus wel degelijk een begin is geweest. Maar naturalisten en atheïsten zullen zich daardoor niet laten overtuigen. En ook niet door beschouwingen over de snelheid van het licht, de speciale relativiteitstheorie, en de onderbouwing van de Borde-Guth-Vilenkin theorie. Zij zullen steeds weer een mogelijkheid vinden om het kosmologisch godsbewijs (en elk ander godsbewijs) te weerspreken.
Tot slot nog drie opmerkingen:
1. Een wetenschappelijke theorie moet weerlegbaar en daarom toetsbaar zijn. De wetenschap kan daarom alleen maar uitspraken doen over meetbare, herhaalbare fenomenen. Hieruit volgt dat de wetenschap niets kan zeggen over het al dan niet bestaan van een transcendente werkelijkheid en over het al dan niet bestaan van een transcendente God. Het is dan ook de vraag of het een zinvolle weg is om te proberen de wetenschap in stelling te brengen om het bestaan van God te bewijzen.
2. Wat de wetenschap wél kan is bewijzen dat natuurlijke processen vervalprocessen zijn, en dat vervalprocessen niet kunnen scheppen.
3. Het kosmologische godsbewijs is gebaseerd op de juistheid van de Big Bang theorie. Het is echter de vraag of deze theorie houdbaar is [1].
Dr. ir. Wim de Jong
Referenties:
[1] De miljarden jaren van de James Webb-telescoop
Dit artikel is beantwoord door
dr. ir. Wim de Jong
Bijzonderheden:
Werkzaam als adviseur en onderzoeker van innovatie en verandering bij INI-Consult, respectievelijk INI-Research.