Arminius uitvinder van drieverbondenleer
Ds. H. Korving | Geen reacties | 30-01-2023| 11:25
Vraag
Er was in het verleden -en ook nu- veel te doen over de tweeverbonden- en drieverbondenleer. Maar wist u dat Comrie in zijn catechismusverklaring op bladzijde 320, uitgave van 1856, stellig beweert en aantoont dat Arminius de uitvinder is van de drieverbondenleer? Comrie stelt dat er noch in de geschriften der ouden, noch in de belijdenisgeschiften en ook niet in de Westminsterconfessie iets van drieverbonden te vinden is.
Antwoord
Beste vraagsteller,
Het klopt dat er nog steeds -zij het wat ondergronds- veel verschil van mening is over de verbondsleer. Een recente poging om tot een consensus te komen over wat we dan wel gemeenschappelijk belijden over het verbond vond dan ook niet veel respons.
Vertegenwoordigers van de tweeverbondenleer verbinden consequenties aan hun visie die op hun beurt weer problematisch zijn als we denken aan een vrij en onvoorwaardelijk aanbod van Gods genade. Men maakt een kunstmatig onderscheid tussen de beloften van het genadeverbond -die alleen aan de uitverkorenen vermaakt zijn, dus die kun je logischerwijs niet aan alle mensen voorhouden, alleen aan de uitverkorenen- en de beloften van het evangelie die dan wel weer aan alle mensen kunnen worden gepredikt.
De vraag is natuurlijk allereerst of de Heilige Schrift en onze belijdenisgeschriften -waarnaar Comrie dus ook verwijst, zoals je zegt- dit onderscheid kennen. Het eenvoudige en duidelijke antwoord is: nee. Ik verwijs hiervoor kortheidshalve slechts naar vraag en antwoord 74 van de Heidelbergse Catechismus.
Persoonlijk ben ik van mening dat het verbond tussen de Vader, de Zoon en de heilige Geest (het zogenoemde verbond der verlossing) onderscheiden moet worden van het genadeverbond dat opgericht is met Abraham en zijn natuurlijk zaad. Er is namelijk een verschil aangaande de deelnemende partijen in deze verbonden (1 tussen de drie Goddelijke Personen onderling, 2 tussen God en de gevallen mens), aangaande de ‘tijd’ van oprichting van het verbond (1 van eeuwigheid, 2 in de tijd) en aangaande het onderwerp (1 wie neemt het werk der verlossing op Zich, 2 hoe kan de zondaar zalig worden). Tegelijk dient gezegd te worden dat hoewel deze verbonden niet samenvallen, ze wel nauw met elkaar samenhangen.
Comrie moge gelijk hebben dat Arminius de eerste was die met deze onderscheiding naar buiten trad, maar denk niet -dat wordt wel gesuggereerd- dat aanhangers van de drieverbondenleer daarmee allemaal Arminianen zijn. Er zijn meer oerreformatorische en godzalige oudvaders die de drie verbonden leerden en die absoluut niet Arminiaans waren in hun visie op het deel ontvangen aan Gods genade. Ik noem bij wijze van voorbeeld slechts John Flavel in zijn boek “The Fountain of Life Opened”. Er zijn meer voorbeelden.
Naar mijn bescheiden mening is de verbondsvisie niet het grootste punt van verschil in geding, maar meer hoe je ermee omgaat. Ik geef toe dat het mogelijk is met een drieverbondenleer een kant op te gaan die niet vrij is van Arminiaanse smetten en het genadeverbond zo inclusief en massief wordt opgevat dat er geen persoonlijk geloof en bekering meer nodig zouden zijn. Het is echter ook mogelijk (en nodig, uiteraard) om dat te vermijden, wanneer namelijk wordt benadrukt (of in elk geval niet wordt onderbelicht) dat wij alleen door persoonlijk geloof en bekering deel ontvangen aan Christus’ schatten en gaven, ons toegezegd in het verbond.
De tweeverbondenleer zoals die werd voorgestaan door de gebroeders Erskine en Thomas Boston ontmoet bij mij geen bezwaar en zou ik zeker niet als een dwaling betitelen; eerder als een verschil van inzicht, aangezien deze dienaren heel duidelijk een ruim en onvoorwaardelijk aanbod van Gods genade aan alle hoorders bepleitten. En juist op dit punt zijn hedendaagse vertegenwoordigers van de tweeverbondenleer (bijvoorbeeld de rechterflank van de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland) verder gegaan dan deze oudvaders, aangezien zij van mening zijn dat aan onbekeerden alleen de wet moet worden gepreekt en (nog) geen evangeliebeloften kunnen worden verkondigd. Omdat de verbondsbeloften voor de uitverkorenen zijn dienen we toch eerst bepaalde kenmerken van de uitverkiezing waar te nemen voordat men gerechtigd zou zijn zich terecht op de beloften te kunnen beroepen.
Uiteindelijk kan een dienaar van het evangelie (!) niet veel meer doen dan schilderen hoe God Zijn volk bekeert en wensen dat men het nog eens mocht komen te ondervinden voordat hij dringend zou nodigen tot het heil ja zou bevelen te geloven en zich te bekeren.
Vergeten wordt dat niemand verloren gaat omdat hij niet uitverkoren zou zijn (wie weet dat trouwens?) maar dat we slechts verloren kunnen gaan door ons ongeloof en daarvan rekenschap zullen moeten geven.
Kortom er zit wel heel veel aan vast hoe je het genadeverbond definieert en wat voor consequenties dat heeft voor de manier waarop er wordt gepreekt en het geloof wordt beleefd.
Ja, we kunnen vrezen voor Arminianisme aan de ene kant; maar een vorm van systeemdenken dat de plaats heeft ingenomen van de ruime en onvoorwaardelijke nodiging tot het heil aan alle hoorders doet op een andere manier veel schade.
Ik zou zeggen: laten we ons voor beide klippen hoeden.
Met een hartelijke groet,
Ds. H. Korving
Dit artikel is beantwoord door
Ds. H. Korving
- Geboortedatum:01-12-1954
- Kerkelijke gezindte:Christelijk Gereformeerd
- Woon/standplaats:Urk
- Status:Actief
Bijzonderheden:
Ds. Korving ging in november 2021 met emeritaat.
Lees ook het artikel dat Refoweb met ds. Korving had n.a.v. zijn boek 'Taal en teken'.
En kijk/luister: